ECLI:NL:RBROT:2021:6494

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
7 juli 2021
Zaaknummer
ROT 19/3436, ROT 20/4241 en ROT 20/4660
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke handhaving van voedselveiligheid bij vleesverwerking en de gevolgen van Salmonella besmetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 juni 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de handhaving van voedselveiligheid bij een levensmiddelenbedrijf dat varkensvlees verwerkt. De rechtbank oordeelde dat de eiseres, een vleesverwerkingsbedrijf, tekort is geschoten in de naleving van de voedselveiligheidsvoorschriften, met name de Verordening (EG) 178/2002. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) had eiseres een last onder dwangsom opgelegd omdat zij niet adequaat had gereageerd op een mogelijke besmetting met Salmonella Goldcoast in haar producten. Eiseres had de verplichting om besmette producten uit de handel te nemen en consumenten te informeren, maar voldeed hier niet aan. De rechtbank bevestigde dat de NVWA bevoegd was om een bestuurlijke boete op te leggen, die uiteindelijk is vastgesteld op € 504.038,-. Eiseres voerde aan dat zij niet opzettelijk had gehandeld en dat de boete onevenredig was, maar de rechtbank oordeelde dat de NVWA terecht had gehandeld. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor voedselveiligheid primair bij de exploitant ligt en dat de NVWA adequaat moest kunnen optreden om de volksgezondheid te beschermen. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de handhaving van voedselveiligheid en de verantwoordelijkheden van levensmiddelenbedrijven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 19/3436, ROT 20/4241 en ROT 20/4660

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigden: mr. K.J. Defares en mr. J. Jansen,
en

[naam verweerder] , verweerder,

gemachtigden: mr. R. Ramsoedh en mr. I. Brink.

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres de last opgelegd om per ommegaande het door eiseres in de handel gebrachte varkensvlees en daarmee bereide producten waarvan eiseres weet of ernstige redenen heeft om aan te nemen dat deze producten verontreinigd zijn met Salmonella Goldcoast uit de handel te nemen en de consumenten met een publiekswaarschuwing te informeren.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij uitspraak van 17 december 2018 afgewezen.
Bij besluit van 29 mei 2019 (het bestreden besluit I; ROT 19/3436) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de verplichting om een publiekswaarschuwing te doen uitgaan niet langer gehandhaafd.
Bij besluit van 17 januari 2020 (het boetebesluit) heeft verweerder eiseres een bestuurlijke boete van € 504.038,- opgelegd wegens drie overtredingen van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit bereiding en behandeling van levensmiddelen (Warenwetbesluit) in verbinding met artikel 19, eerste, derde en vierde lid, van Verordening (EG) 178/2002.
Eiseres heeft tegen het boetebesluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is bij uitspraak van 20 mei 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:4441) afgewezen. Bij uitspraak van 13 januari 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:139) heeft de voorzieningenrechter een tweede verzoek van eiseres afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2020 (het bestreden besluit II; ROT 20/4241) heeft verweerder het bezwaar tegen het boetebesluit ongegrond verklaard.
Bij besluit van 18 maart 2020 heeft verweerder aan eiseres uitstel van betaling verleend tot op het bezwaar tegen het boetebesluit is beslist.
Bij besluit van 22 juli 2020 (het bestreden besluit III; ROT 20/4660) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 18 maart 2020 kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2021. Voor eiseres is verschenen [persoon A] , bestuurder van eiseres, bijgestaan door de gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Tevens is verschenen [persoon B] , voorzitter van de Centrale Organisatie voor de Vleessector.

Overwegingen

1.1
Eiseres exploiteert een levensmiddelenbedrijf. Zij verwerkt en bewerkt varkensvlees tot vleeswaren of vleesproducten zoals spekblokjes, ontbijtspek en bacon. Een van haar leveranciers, de firma Gosschalk (de leverancier), heeft vanaf 16 november 2018 zijn afnemers – onder wie eiseres – geïnformeerd over een mogelijke besmetting van Salmonella Goldcoast in varkenskarkassen. Op 16 november 2018 heeft eiseres een zogenoemde GFL-melding gedaan aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Daarbij is erop gewezen dat de leverancier heeft gemeld dat zij door de NVWA is geïnformeerd dat door haar in de periode van 4 juni 2018 tot en met 24 oktober 2018 vlees van varkens is afgezet dat te linken is aan diverse ziektegevallen en dat het hier gaat om Salmonella Goldcoast. In deze GFL-melding is vermeld dat eiseres op de door haar bemonsterde karkassen van de leverancier geen Salmonella Goldcoast heeft aangetroffen.
1.2
De NVWA heeft eiseres op 21 november 2018 telefonisch en per e-mailbericht verzocht de GFL-melding, die volgens de NVWA niet volledig was, aan te vullen.
Eiseres heeft vervolgens op 22 november 2018 een tweede GFL-melding gedaan. Bij die melding heeft eiseres aangevoerd dat een geringe kans en een matig hoog risico (geen doden of ziekenhuisopnames) haar tot de conclusie hebben gebracht dat geen sprake is van een onacceptabel voedselveiligheidsrisico. Verder is daarbij vermeld dat is gebleken dat microbiologische uitslagen als onvoldoende beheersing van risico worden gezien, zodat de mogelijk aanwezige Salmonella gereduceerd dient te worden. Omdat het grootste deel van haar productieproces ziet op bacon die is bestemd voor de Engelse en Deense markt, welke plakken van circa 4 millimeter dik gegrild, gebakken of gefrituurd worden gegeten, zal sprake zijn van voldoende verhitting van het product. Een ander deel, met name buiken, worden verhandeld in Azië en Europa. Dit betreft vers vlees dat is bedoeld om te worden verwerkt, zodat ook hier geen sprake is van risicovolle producten. Eiseres heeft verder aangegeven haar “ready to eat” producten voor de Nederlandse markt die afkomstig zijn van varkensvlees in de betrokken periode wel als risicovol te beschouwen. Ten aanzien van die producten zal eiseres haar Nederlandse afnemers informeren.
1.3
De NVWA heeft eiseres op 22 november 2018 per e-mail bericht dat niet ten aanzien van alle levensmiddelen kan worden opgemaakt dat zij een bewerking hebben ondergaan waarbij Salmonella wordt geëlimineerd en dat de eliminatie in het productieproces dient plaats te hebben en niet bij de consument. Daarbij is erop gewezen dat eiseres de afnemers in Nederland en in het buitenland moet informeren, dat zij mogelijk schadelijke levensmiddelen in Nederland dient terug te nemen (recall), dat zij vanuit Nederland een RASFF-melding naar het buitenland dient te doen en zij deze informatie onverwijld dient aan te leveren aan de NVWA. Eiseres heeft op diezelfde dag informatie aangeleverd. Daaruit volgt onder meer dat een recall plaatsvindt ten aanzien van rauw te consumeren droge worst. Ten aanzien van vleesbewerkingen stelt eiseres een recall niet nodig te vinden, omdat de afnemer de mogelijkheid heeft de Salmonella met een processtap te elimineren en ten aanzien van vers vlees stelt zij dat het is bedoeld voor verdere verwerking en ook buiten de recall valt. Met betrekking tot buitenlandse afnemers is volgens eiseres nog geen uitsluitsel gegeven, zodat ten aanzien van hen nog geen actie wordt ondernomen.
1.4
De NVWA heeft eiseres per e-mail van 23 november 2018 onder meer bericht dat eiseres heeft aangegeven dat er geen stappen in haar bedrijf worden genomen waarbij Salmonella wordt geëlimineerd. Dit betekent volgens de NVWA dat bepaalde producten onveilig/schadelijk zijn en dat eiseres de producten uit de handel moet nemen en de afnemers moet informeren. Verzocht is zo snel als mogelijk de brief of de tekst met de informatie aan de afnemers toe te zenden aan de NVWA. Eiseres heeft vervolgens de NVWA bericht dat zij op 22 november 2018 een brief en een e-mailbericht naar afnemers heeft gezonden waarin zij heeft vermeld dat, in tegenstelling tot wat zij eerder die dag aan haar afnemers te kennen had gegeven, de NVWA haar heeft opgedragen een recall te doen voor droge worst, wat betekent dat de afnemer alle door eiseres geproduceerde droge worst die zij of haar klanten nog in voorraad hebben kunnen retourneren.
1.5
De NVWA heeft eiseres op 6 december 2018 bericht dat indien eiseres geen onderbouwing kan leveren dat dit geen risicoproducten zijn, de volgende producten mogelijk risicoproducten zijn, omdat die volgens eiseres rauw worden geconsumeerd, en daarom uit de handel genomen dienen te worden: droge worst, gerookt spek NL, gerookt spek rond, gerookte spekblokjes, Hollandse bacon, SMK back bacon sliced, SMK back bacon whole, SMK streaky bacon sliced, SMK streaky bacon whole, UMS back bacon sliced, UMS back bacon whole, UMS streaky bacon sliced. Voorts heeft de NVWA eiseres bericht dat, wanneer er niet voor 6 december 2018 om 16:15 uur door eiseres een bericht is geplaatst, haar een last onder dwangsom kan worden opgelegd. Eiseres heeft verweerder die dag vervolgens om 12:47 uur bericht dat niet duidelijk is wat er van eiseres wordt verwacht, dat wat betreft haar bacon- en spekproducten geen recall nodig is voor zover afnemers die kunnen verhitten en dat die producten alleen terugkomen van afnemers die deze niet kunnen of willen verhitten. Daarbij heeft eiseres aangegeven dat zij haar afnemers heeft bericht dat zij zelf een risico-inventarisatie en analyse dienen te maken op basis van artikel 19 van Verordening (EG) 178/2002 en dat met de NVWA is afgesproken dat HACCP de basis is voor iedereen in de benadering in dit incident. Op 6 december 2018 is geen nieuwe GFL-melding gedaan door eiseres.
1.6
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Daarbij is eiseres gelast om per ommegaande (uiterlijk 7 december 2018 om 14:30 uur) het door haar in de handel gebrachte varkensvlees waarvan zij weet of reden heeft aan te nemen dat dit besmet is met Salmonella Goldcoast uit de handel te nemen en de consumenten met een publiekswaarschuwing te informeren. Daarbij is vermeld dat het in ieder geval gaat om de volgende producten die niet aantoonbaar een afdoende hittebehandeling hebben gehad: gerookt spek NL, gerookt spek rond, gerookte spekblokjes, Hollandse bacon, SMK back bacon sliced, SMK back bacon whole, SMK streaky bacon sliced, SMK streaky bacon whole, UMS back bacon sliced, UMS back bacon whole, UMS streaky bacon sliced. Ten aanzien van deze producten merkt verweerder op dat deze (rauwe) levensmiddelen worden aangemerkt als “ready to eat”. Bij “ready to eat producten” kan er niet van uitgegaan worden dat de consument deze producten een afdoende hittebehandeling geeft. Genoemde producten worden daarom aangemerkt als mogelijk schadelijk voor de menselijke gezondheid.
1.7
Bij het uitblijven van een nieuwe GFL-melding door eiseres heeft de NVWA bij brieven van 10 december 2018 afnemers van eiseres schriftelijk geïnformeerd dat eiseres onvoldoende haar verplichting is nagekomen om mogelijk schadelijke vleesbereidingen of producten uit de handel te halen en terug te roepen. Om die reden dienen de afnemers volgens die brief zelf deze door eiseres aan hen geleverde vleesbereidingen of producten uit de handel te halen en terug te roepen bij hun afnemers. Indien die afnemers eindgebruikers zijn, dient zij voorts een publiekswaarschuwing af te geven. Aangegeven is dat het gaat om alle vormen van gerookt spek, bacon, rauwe ham en overige rauwe, gerookte, gezouten producten. Ten slotte is vermeld dat alleen wanneer er in hun bedrijf een afdoende aantoonbare behandeling is uitgevoerd die de Salmonella elimineert geen recall en waarschuwing nodig is. Voorafgaand aan deze brief heeft de NVWA eiseres daarover geïnformeerd.
1.8
Nadien is de NVWA benaderd door afnemers van eiseres met de mededeling dat eiseres haar afnemers een e-mailbericht heeft gezonden. Het blijkt te gaan om een bericht van 10 december 2018 waarin eiseres het volgende schrijft:
“Wij verschillen van mening met het NVWA ten aanzien van wat “ready to eat” producten zijn. Op dit moment loopt er een juridisch geschil met de NVWA. Hier is nog geen uitspraak over.
U krijgt binnenkort een brief van het NVWA.
Wij verzoeken u deze te negeren en onze mail van vrijdag 7 december +/- 14:57 te volgen. Voor een aantal producten de recall uit te voeren en een aantal producten te blokkeren.”
Last onder dwangsom
2. Aan bestreden besluit I ligt ten grondslag dat eiseres redenen had om aan te nemen dat de in het primaire besluit genoemde producten niet voldeden aan de voedselveiligheidsvoorschriften, zodat zij deze op grond van artikel 19, eerste lid, van Verordening (EG) Nr. 178/2002 uit de handel had moeten nemen en terug had moeten roepen en haar afnemers had moeten informeren.
3. Eiseres voert aan dat, samengevat weergegeven, verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat zij redenen had om aan te nemen dat zij levensmiddelen in de handel heeft gebracht die niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldeden. Het is primair haar verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor de voedselveiligheid. Verweerder gaat er ten onrechte van uit dat levensmiddelen waarbij geen effectieve eliminatiestap heeft plaatsgevonden of aantoonbaar een hittebehandeling hebben ondergaan om Salmonella te elimineren uit de handel gehaald moeten worden. Bij normaal gebruik van haar levensmiddelen is geen sprake van mogelijke schadelijke gevolgen. Daarbij geldt dat de afnemers van haar levensmiddelen niet consumenten zijn, maar grossiers, restaurants, verwerkers en slicers. Bovendien is er geen sprake van ready-to-eat producten, maar van rauwe producten. Deze moeten voor consumptie worden verhit zodat (onder andere) de Salmonella Goldcoast wordt geëlimineerd. De producten zijn voorzien van een duidelijke waarschuwing en duidelijke aanwijzing voor het gebruik daarvan.
4.1
Uit artikel 17, eerste lid, van Verordening (EG) 178/2002 volgt dat eiseres er primair zelf verantwoordelijk voor is dat de levensmiddelen die zij verwerkt of distribueert voldoen aan de voedselveiligheidsvoorschriften. Bij de vraag of eiseres redenen heeft om aan te nemen dat een levensmiddel niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van Verordening (EG) 178/2002, gaat het niet zozeer om haar subjectieve inzicht, maar of zij redenen zou moeten hebben om aan te nemen dat het levensmiddel daar niet aan voldoet. Deze objectivering volgt niet alleen uit de tekst en de strekking van die bepaling, maar ook uit de verdeling van verantwoordelijkheden volgens artikel 17 van Verordening (EG) 178/2002 en uit bijvoorbeeld artikel 9 van Verordening (EG) nr. 854/2004. Uit de zinsnede “van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een levensmiddel dat hij ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd heeft niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet” in artikel 19, eerste lid, van Verordening (EG) 178/2002 moet voorts worden afgeleid dat niet met zekerheid hoeft vast te staan dat het levensmiddel niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet. De exploitant die van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat dit het geval is dient onmiddellijk maatregelen te treffen.
4.2
Omdat eiseres ermee bekend was dat door een van haar leveranciers in de periode van 4 juni 2018 tot en met 24 oktober 2018 vlees van varkens is afgezet dat te linken is aan diverse ziektegevallen met Salmonella Goldcoast, had zij redenen om aan te nemen dat de producten die zij verwerkt of distribueert niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldeden. Niet alleen volgt uit punt 2.1.4 van hoofdstuk 1 van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 dat bij de bemonstering van varkenskarkassen Salmonella afwezig dient te zijn op elk getest karkasoppervlak om te voldoen aan de voedselveiligheidscriteria, maar eiseres had bovendien van de leverancier vernomen dat haar varkensvlees was te linken aan diverse ziektegevallen.
4.3
Hoewel eiseres ook zelf onderzoek heeft gedaan naar besmetting met Salmonella Goldcoast en zij de door haar geproduceerde droge worst heeft teruggeroepen, is daarmee niet aangetoond dat van al haar producten geen gevaar uitgaat. Wanneer een onveilig levensmiddel deel uitmaakt van een partij of zending van dezelfde klasse of omschrijving, wordt ingevolge artikel 14, zesde lid, van Verordening (EG) 178/2002 aangenomen dat alle levensmiddelen in die partij of zending onveilig zijn, tenzij een uitvoerig onderzoek geen aanwijzingen oplevert dat de rest van de partij of zending onveilig is. Het onderzoek van eiseres, waarbij 15 monsters van varkensvlees van de leverancier voor analyse naar een geaccrediteerd laboratorium zijn gezonden, kan in het licht van de aangetoonde besmetting van karkassen bij haar leverancier en mede in aanmerking genomen dat eiseres in totaal, naar zij stelt, 653.000 kilovarkensvlees van de leverancier heeft afgenomen, niet worden aangemerkt als een uitgebreid onderzoek als hier bedoeld. Juist omdat uit gegevens van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en van de NVWA volgt dat er een opvallende stijging was van patiënten met een Salmonella Goldcoast besmetting die zeer nauw verwant is aan de besmette karkassen van de leverancier en eiseres ermee bekend was dat ook haar varkensvlees was te linken aan diverse ziektegevallen, bestaat aanleiding om aan te nemen dat de door eiseres verwerkte of gedistribueerde producten verontreinigd kunnen zijn met Salmonella Goldcoast. Derhalve had het eigen onderzoek van eiseres meer moeten omvatten dan het enkel steekproefsgewijs controleren van de ingekomen karkassen.
4.4
Nu eiseres redenen had om aan te nemen dat door haar verwerkte en gedistribueerde producten mogelijk besmet waren met Salmonella Goldcoast, had zij de partij overeenkomstig artikel 19, eerste lid, van Verordening (EG) 178/2002 uit de handel moeten nemen of terug moeten halen. Het betoog van eiseres dat een recall niet nodig was omdat de afnemers de producten zelf konden verhitten, slaagt niet. Op grond van artikel 7, tweede lid, van Verordening (EG) 2073/2005 mogen in de handel gebrachte producten die zich nog niet in de detailhandel bevinden en die niet aan de voedselveiligheidscriteria voldoen, een andere behandeling ondergaan waardoor het desbetreffende gevaar wordt weggenomen. Deze behandeling mag alleen worden uitgevoerd door exploitanten van levensmiddelenbedrijven die niet in de detailhandel werkzaam zijn. Uit artikel 17, eerste lid, van Verordening (EG) 178/2002 volgt dat in ieder stadium van de productie, verwerking en distributie, dus ook bij eiseres, moet worden voldaan aan de voorschriften van de levensmiddelenwetgeving. Niet in geschil is dat geen hittebehandeling plaatsvindt tijdens het productieproces van eiseres en dat zij, naar zij stelt, haar producten afzet bij grossiers, restaurants, verwerkers en zogeheten ‘slicers’. Grossiers en restaurants vallen ingevolge artikel 3 van Verordening (EG) 178/2002 evenwel onder de definitie van detailhandel, zodat het betoog van eiseres dat haar afnemers het gevaar door een afdoende hittebehandeling weg kunnen nemen niet opgaat.
4.5
Op grond van het vorenstaande en nu niet in geschil is dat eiseres niet is overgegaan tot het terugroepen van alle door haar verwerkte varkensvleesproducten, heeft verweerder terecht vastgesteld dat eiseres heeft nagelaten om op adequate wijze maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van Verordening (EG) 178/2002. Verweerder was dan ook bevoegd eiseres op grond van artikel 32 van de Warenwet, in samenhang gelezen met artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit een last onder dwangsom op te leggen.
5.1
Eiseres beoogt dat zij voor het opleggen van de last had dienen te worden gehoord en dat de begunstigingstermijn te kort was. Zij verwijst in dit verband naar artikel 48 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.2
Eiseres betoogt terecht dat verweerder er ten onrechte en in strijd met artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van heeft afgezien haar voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit in de gelegenheid te stellen haar zienswijze naar voren te brengen. Verweerder heeft niet aannemelijk gemaakt dat met het nemen van het primaire besluit zodanige spoed was gemoeid dat verweerder op grond van artikel 4:11, aanhef en onder a, van de Awb toepassing van artikel 4:8, eerste lid, van de Awb achterwege heeft kunnen laten. Daartoe is van belang dat partijen al enkele weken in overleg waren en de NVWA reeds enige tijd op de hoogte was van de situatie omtrent het besmette vlees, zodat niet is gebleken dat onvoldoende tijd beschikbaar was om eiseres in de gelegenheid te stellen over deze kwestie haar zienswijze te geven. Nu eiseres voorafgaand aan het primaire besluit veelvuldig contact heeft gehad met de NVWA, zij volledig op de hoogte was van de feiten en van de opvattingen van verweerder en zij in de e-mail en telefonische contacten met de NVWA steeds ook haar visie op de noodzaak en omvang van de maatregelen heeft kunnen geven en nu zij in de bezwaar- en beroepsfase ook de gelegenheid heeft gehad om haar standpunten zowel schriftelijk als mondeling toe te lichten, is echter aannemelijk dat eiseres door voormeld gebrek niet is benadeeld. Er is daarom aanleiding om dat gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld haar zienswijze naar voren te brengen, acht zij het niet noodzakelijk prejudiciële vragen te stellen over de verhouding tussen het in artikel 41, tweede lid, onder a, van het Handvest neergelegde recht om te worden gehoord alvorens een nadelige individuele maatregel wordt genomen en artikel 4:11 van de Awb.
5.3
Het betoog van eiseres dat de begunstigingstermijn te kort was, slaagt niet.
Op grond van artikel 5:32a, tweede lid, van de Awb wordt bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. Uitgangspunt bij het bepalen van de begunstigingstermijn is dat deze lang genoeg moet zijn om aan de last te kunnen voldoen. Nu sprake is van levensmiddelen die mogelijk een gevaar voor de volksgezondheid en voedselveiligheid vormen en deze levensmiddelen zich binnen de keten van exploitant naar consument snel kunnen verplaatsen waardoor het van de markt halen van producten die niet voldoen aan de wettelijke normen steeds moeilijker kan worden naarmate de tijd verstrijkt, is de bij het primaire besluit opgelegde begunstigingstermijn van vier uur niet onredelijk kort. De beroepsgronden geven geen grond voor het oordeel dat eiseres niet binnen deze begunstigingstermijn aan de last heeft kunnen voldoen. Daarbij is van belang dat eiseres sinds 16 november 2018 ervan op de hoogte was dat varkensvlees van haar leverancier met Salmonella Goldcoast was besmet. Sindsdien heeft zij veelvuldig contact gehad met de NVWA waarbij eiseres diverse malen is meegedeeld dat de in het primaire besluit opgenomen producten teruggenomen dienen te worden en dat afnemers geïnformeerd moeten worden voor zover deze producten geen hittebehandeling hadden ondergaan. Ten slotte is eiseres op 6 december 2018 gewaarschuwd dat een last onder dwangsom opgelegd kan worden indien zij niet handelt conform de instructies van de NVWA, zodat eiseres erop bedacht had moeten zijn dat haar een last opgelegd zou kunnen worden. Omdat het de verantwoordelijkheid van eiseres als levensmiddelenexploitant is om informatie over haar afnemers, leveranciers en producten beschikbaar te hebben en deze informatie onmiddellijk te gebruiken om procedures in te leiden om een levensmiddel uit de handel te nemen indien redenen bestaan dat een door haar ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd levensmiddel niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, kan van haar worden verwacht dat zij binnen de begunstigingstermijn voldoet aan de opgelegde last. Niet is gebleken dat door deze gang van zaken het verdedigingsbeginsel is geschonden. Eiseres kan de rechtmatigheid van de last en de verbeuring van de dwangsommen door de rechter laten toetsen. Ook kan zij, zoals zij reeds meerdere malen heeft gedaan, de voorzieningenrechter vragen een voorlopige voorziening te treffen indien spoed daartoe noopt. Eiseres heeft verder niet onderbouwd in hoeverre zij zich niet volledig heeft kunnen verweren tegen de opgelegde last.
5.4
Anders dan eiseres betoogt bestaat geen wettelijke verplichting om een rapport van bevindingen op te stellen alvorens een last onder dwangsom op te leggen. De in artikel 5:53, tweede lid, van de Awb neergelegde verplichting daartoe valt onder titel 5.4 van de Awb en heeft enkel betrekking op bestuurlijke boetes. Wel dient de last voldoende duidelijk te zijn en moet verweerder duidelijk motiveren op grond waarvan hij overgaat tot het opleggen van een last onder dwangsom. Verweerder heeft dat in dit geval gedaan.
Boete
6. Aan bestreden besluit II ligt ten grondslag dat eiseres artikel 19, eerste, derde en vierde lid, van Verordening (EG) 178/2002 en daarmee artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit heeft overtreden. Het eerste lid is overtreden omdat eiseres onvolledige GFL-meldingen heeft gedaan bij de NVWA, geen afdoende recall heeft uitgevoerd en niet het publiek heeft gewaarschuwd, terwijl zij van mening is of redenen had om aan te nemen dat een levensmiddel dat zij ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd heeft niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet. Het derde lid is niet nageleefd omdat eiseres haar afnemers heeft bericht om geen gehoor te geven aan een brief van de NVWA. Het vierde lid is overtreden omdat eiseres niet heeft samengewerkt met de NVWA aan maatregelen om de risico’s, verbonden aan een levensmiddel dat zij levert of geleverd heeft, te vermijden of te beperken. Dit niet samenwerken blijkt uit het niet tijdig nemen van de gevraagde vervolgstappen, het niet opvolgen van de last en het niet tijdig aanleveren van informatie aan de NVWA. Omdat eiseres de overtredingen opzettelijk heeft begaan is een omzetgerelateerde boete opgelegd. In plaats van een boete van € 1.512.114,- (driemaal € 504.038,-), is vanwege financiële omstandigheden van eiseres de boete met toepassing van artikel 5:46, derde lid, van de Awb vastgesteld op € 504.038,-.
7. Eiseres betoogt dat niet is bewezen dat de leden een, drie en vier van artikel 19 van Verordening (EG) 178/2002 zijn overtreden.
Zoals boven is overwogen heeft eiseres ten onrechte nagelaten om op adequate wijze maatregelen te treffen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van Verordening (EG) 178/2002. Voorts blijkt uit het rapport van bevindingen dat eiseres haar afnemers heeft verzocht een brief van de NVWA te negeren, welke brief van de NVWA van 10 december 2018 juist het gevolg was van het nalaten van eiseres om adequate maatregelen te treffen als bedoeld in dat artikellid. Door haar afnemers te vragen de brief van de NVWA te negeren heeft eiseres hen ontmoedigd om met de bevoegde autoriteiten samen te werken, welke samenwerking juist is gericht op het beperken of wegnemen van een risico in verband met een levensmiddel. Nu eiseres daarnaast onvolledige meldingen heeft gedaan en niet aan de haar opgelegde last heeft voldaan is eiseres tekort geschoten in de samenwerking met de toezichthouder bij het nemen van maatregelen om risico’s, verbonden aan een levensmiddel dat zij levert of heeft geleverd, te vermijden of te beperken. Daarmee staat vast dat eiseres de artikelen 19, eerste, derde en vierde lid, van Verordening (EG) 178/2002 heeft overtreden, hetgeen een overtreding betreft van artikel 2, tiende lid, van het Warenwetbesluit. Gelet op de artikelen 32a en 32b van de Warenwet in verbinding met het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten en de daarbij behorende bijlage was verweerder daarom bevoegd tot boeteoplegging.
8. Eiseres betoogt dat niet bewezen is dat de overtredingen opzettelijk zijn begaan. Door haar afnemers te verzoeken de brief van de NVWA te negeren obstrueerde eiseres moedwillig en welbewust een actie van de bevoegde autoriteit, terwijl die actie tot doel had een gezondheidsrisico in verband met door eiseres verhandelde levensmiddelen weg te nemen. Daarmee staat vast dat eiseres in ieder geval de overtreding van artikel 19, derde lid, van Verordening (EG) 178/2002 opzettelijk heeft begaan. Op grond van de artikelen 32a en 32b van de Warenwet in verbinding met artikel 2, eerste en tweede lid, en artikel 3, derde lid, van het Warenwetbesluit bestuurlijke boeten en de daarbij behorende bijlage, was verweerder bevoegd daarvoor een boete op te leggen gelijk aan één procent van de jaaromzet in het boekjaar voorafgaande aan de overtreding. Nu niet in geschil is dat deze omzet € 50.403.872,- bedroeg kon verweerder reeds voor overtreding van artikel 19, derde lid, van Verordening (EG) 178/2002 een boete ter hoogte van € 504.038,- opleggen, zodat de aan eiseres opgelegde boete in beginsel niet te hoog is vastgesteld. Of eiseres de overige overtredingen opzettelijk heeft begaan kan in het midden blijven. Die overtredingen zijn in ieder geval aan grove schuld, in de zin van een in laakbaarheid aan opzet grenzende nalatigheid, van eiseres te wijten. Hoewel eiseres vanaf 23 november 2018 had moeten weten dat recalls en waarschuwingen noodzakelijk waren, is zij ondanks verzoeken daartoe van de NVWA en een last onder dwangsom nalatig gebleven om een verdergaande recall uit te voeren en heeft zij haar afnemers niet afdoende geïnformeerd en heeft zij onvoldoende medewerking verleend. De mening van eiseres dat haar geen ernstig verwijt valt te maken, omdat zij een andere visie dan verweerder heeft op de noodzaak om vlees dat volgens haar niet “ready to eat” is terug te halen, en dat zij ernstige en onherstelbare (financiële) schade wilde voorkomen als gevolg van de door de NVWA voorgeschreven acties kan aan het vorenstaande niet afdoen en rechtvaardigt niet het achterwege laten van acties die juist de bescherming van het leven en de gezondheid van de mens tot doel hebben. In de omstandigheid dat sprake is van opzet en grove schuld verschilt de zaak van eiseres voorts van de door haar aangehaalde zaken, zodat haar beroep op het verbod van willekeur niet kan slagen.
9. Eiseres betoogt dat het boetebesluit onbevoegd is genomen
.Het boetebesluit is genomen door [persoon C] . Ten tijde van het nemen van dat besluit was aan hem geen ondermandaat verleend. Eerst bij het Besluit ondermandaat van 3 april 2020 is met terugwerkende kracht aan de teamleiders Bestuurlijke maatregelen 1 en 2 van de divisie Juridische Zaken van de NVWA, ieder voor zich, ondermandaat en machtiging verleend voor een aangelegenheid op hun werkterrein voor zover deze betrekking heeft op de uitvoering van de wetgeving van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Blijkens het bestreden besluit zijn partijen het erover eens dat het rechtszekerheidsbeginsel zich verzet tegen de in het Besluit ondermandaat geregelde terugwerkende kracht en dat het boetebesluit onbevoegd is genomen. Nu met de inwerkingtreding van het Besluit ondermandaat alsnog ondermandaat is verleend aan [persoon C] en niet is gebleken dat eiseres door het gebrek anderszins is benadeeld, heeft verweerder dit bevoegdheidsgebrek in het bestreden besluit terecht met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd.
10. Het betoog van eiseres dat zij tijdens de administratieve fase niet (tijdig) is gewezen op haar zwijgrecht, faalt. Uit onder meer de uitspraak van de grote kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2115) volgt dat ingevolge artikel 5:10a van de Awb de cautieplicht bestaat wanneer naar objectieve maatstaven door een redelijk waarnemer kan worden vastgesteld dat de betrokkene wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie. In de periode tussen 21 november 2018 en 6 december 2018 heeft de NVWA diverse verzoeken om inlichtingen gedaan bij eiseres. Deze verzoeken hadden echter betrekking op de uitoefening van de toezichtstaak en op dat moment was er (nog) geen sprake van een verhoor met het oog op het opleggen van een bestraffende sanctie. De vragen die de inspecteur aan een medewerker van eiseres stelde waren gericht op de vaststelling of aan de wettelijke verplichtingen werd voldaan. Weliswaar is eiseres aan de hand van die inlichtingen een last onder dwangsom opgelegd, maar dit betreft een herstelsanctie waarop het zwijgrecht niet van toepassing is. Voorts is niet gebleken dat van eiseres nadat het redelijk vermoeden van een overtreding was ontstaan wilsafhankelijke informatie is gevorderd zonder dat zij op het zwijgrecht is gewezen. Daarbij is voorts van belang dat het zwijgrecht slechts toekomt aan de bestuurders van de rechtspersoon die de overtreding heeft begaan (zie de uitspraak van de ABRvS van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2500). In dit geval heeft de NVWA blijkens het rapport van bevindingen contact gehad met de heer [persoon D] van eiseres. Gesteld noch gebleken is dat hij bestuurder is van eiseres, zodat het zwijgrecht niet op hem van toepassing is.
11. Eiseres betoogt dat het rapport van bevindingen niet aan het boetebesluit ten grondslag mocht worden gelegd omdat daarin sprake is van constateringen en verklaringen die niet door de verbalisant zelfstandig zijn gedaan, maar van constateringen en verklaringen van horen zeggen. Dit slaagt niet. Uit het dossier blijkt dat de heer [persoon E] en de heer [persoon F] van de NVWA het contact onderhielden met eiseres, terwijl het rapport naar waarheid is opgemaakt en ondertekend door een andere toezichthouder. Hierin is echter geen grond gelegen voor het oordeel dat verweerder het rapport niet aan zijn besluitvorming ten grondslag mocht leggen. In het rapport zijn immers de relevante passages opgenomen van de e-mailberichten waarin de telefoongesprekken die [persoon E] en [persoon F] met eiseres hebben gevoerd zijn bevestigd. Dit heeft de opsteller van het rapport zelf waargenomen en bovendien heeft eiseres de juistheid van die e-mails niet betwist. Gelet hierop en nu verweerder heeft toegelicht dat vanwege de uitbraak van Salmonella Goldcoast een incidententeam is samengesteld waarin de inspecteur die het rapport heeft opgesteld nauw samenwerkte met [persoon E] en [persoon F] en zij elkaar op de hoogte brachten van de ontwikkelingen, geeft de wijze waarop het rapport tot stand is gekomen geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid daarvan.
12. Het betoog van eiseres dat de opgelegde boete onevenredig hoog is, slaagt niet. Bij het boetebesluit heeft verweerder vanwege de financiële situatie van eiseres de boete met 2/3 gematigd naar een boete van € 504.038,-. Nu sprake is van overtreding van normen waarbij de bescherming van de voedselveiligheid en de volksgezondheid voorop staat, acht de rechtbank deze boete passend en geboden. Voorts is in acht te nemen dat op grond van artikel 17, tweede lid, van Verordening (EG) 178/2002 de maatregelen en sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend moeten zijn. Dat eiseres meende redenen te hebben om aan te nemen dat zij geen onveilig producten in de handel bracht, leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft dat onvoldoende aannemelijk gemaakt en is er meerdere malen op gewezen dat zij maatregelen diende te nemen. Desondanks heeft zij nagelaten die maatregelen te treffen en heeft zij de NVWA geobstrueerd maatregelen te treffen.
Hetgeen eiseres in beroep aanvoert over haar financiële omstandigheden levert geen bijzondere omstandigheden op als bedoeld in artikel 5:46, derde lid, van de Awb op grond waarvan de boete verder zou moeten worden gematigd. Eiseres heeft door haar accountant opgestelde jaarrekeningen ingezonden over de jaren 2014 tot en met 2018 en een voorlopige opstelling van de financiën voor het jaar 2019. Daarin is weliswaar zichtbaar dat vanaf 2016 verlies wordt geleden, met een dalende liquiditeit en solvabiliteit, maar daaruit blijkt niet dat eiseres niet in staat zal zijn de boete te betalen, mede nu meer recente financiële gegevens ontbreken. Daarbij komt dat eiseres bij verweerder een verzoek kan indienen tot het treffen van een betalingsregeling.
Ook de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheid dat de NVWA op haar website ervan melding heeft gemaakt dat een hoge boete is opgelegd aan een vleesverwerkingsbedrijf wegens overtreding van de Warenwet, is geen grond om de boete verder te matigen. Eiseres is niet met naam genoemd in dit bericht, zodat het niet eenvoudig tot eiseres is te herleiden. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij door die berichtgeving zodanige (reputatie)schade heeft ondervonden, dat dit als een bijzondere omstandigheid bij de beoordeling van de evenredigheid van de boete in aanmerking dient te worden genomen.
Boete/uitstel van betaling
13. In het boetebesluit is vermeld dat de boete binnen zes weken moet worden betaald en dat, indien gewenst, een verzoek kan worden gedaan om een betalingsregeling te treffen. Bij het besluit van 18 maart 2020 is aan eiseres uitstel van betaling verleend tot op het bezwaar tegen het boetebesluit is beslist. Daarbij is verwezen naar de maatregelen tegen het corona-virus en het verzoek van eiseres om het treffen van een voorlopige voorziening.
Bij bestreden besluit II heeft verweerder geen aanleiding gezien schorsende werking te verlenen aan de betalingsverplichting en in dat kader gewezen op de - door eiseres benutte - mogelijkheid om een voorlopige voorziening te verzoeken.
14. Eiseres betoogt dat verweerder eerst mag overgaan tot invordering van de boete nadat deze na uitputting van alle rechtsmiddelen onherroepelijk is geworden, omdat een vordering tot onmiddellijke betaling in strijd komt met de onschuldpresumptie, zoals neergelegd in artikel 48, eerste lid, van het Handvest en artikel 6, tweede lid, van het EVRM.
Dit betoog slaagt niet, omdat daarvoor geen grondslag bestaat in verdrag, wet of rechtspraak. Uit artikel 6:16 van de Awb volgt dat de indiening van bezwaar en beroep de werking van het besluit waartegen het is gericht niet schorst, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dit is niet in strijd met de onschuldpresumptie. Eiseres heeft immers een reële mogelijkheid om tot schorsing van de betalingsverplichting te komen door de voorzieningenrechter van de rechtbank te verzoeken bij wijze van voorlopige voorziening de betalingsverplichtingen op te schorten. In dit geval heeft eiseres zo’n verzoek ook gedaan. Verweerder heeft derhalve bij bestreden besluit III mogen weigeren om aan eiseres verder uitstel van betaling te verlenen. Overigens had eiseres ook de mogelijkheid met verweerder tot een betalingsregeling te komen. Naar ter zitting is gebleken is daarover nog overleg gaande tussen partijen en had eiseres ten tijde van de zitting nog geen betalingen verricht en heeft verweerder nog geen verdere invorderingsmaatregelen getroffen.
15. De beroepsgronden slagen niet. De beroepen zijn daarom ongegrond.
16. Vanwege het onder 5.2. geconstateerde gebrek zal de rechtbank verweerder opdragen om het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden. De rechtbank zal verweerder ook veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het griffierecht van € 345,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. A.C. Rop en mr. J.D.M. Nouwen, leden, in aanwezigheid van mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 29 juni 2021.
De griffier en de voorzitter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:10a
1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.
2. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
Artikel 5:32a
(…)
2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Warenwet
Artikel 32
Onze Minister is in het belang van de volksgezondheid of van de veiligheid, en indien het technische voortbrengselen betreft, tevens in het belang van de gezondheid van de mens of van de veiligheid van zaken bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van:
regels gesteld bij of krachtens deze wet;
regels gesteld bij of krachtens een verordening, vastgesteld op grond van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, indien bij of krachtens deze wet is verboden in strijd met die regels te handelen;
. de bij artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht gestelde verplichting.
Artikel 32a
1. Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 1a, 4 tot en met 7, 8 tot en met 11, 13 tot en met 20, 21b, 24, 26, 27, eerste lid, laatste volzin, en tweede lid, 31, 32c of 32k.
(…)
Artikel 32b
1. Bij algemene maatregel van bestuur wordt een bijlage vastgesteld, die bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de daarvoor op te leggen boete bepaalt, waarbij de hoogte van het bedrag mede gebaseerd kan worden op het aantal werknemers, de mate van verwijtbaarheid, de omzet of een gedeelte van de omzet van de desbetreffende natuurlijke persoon of rechtspersoon. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de boetehoogte wordt bepaald.
(…)
Warenwetbesluit bestuurlijke boeten
Artikel 2
1. Voor elke in de bijlage omschreven overtreding van voorschriften gesteld bij of krachtens de Warenwet, bepaalt het in de kolommen I en II opgenomen bedrag de te betalen bestuurlijke boete, dan wel bepaalt de in kolom III opgenomen aanduiding «x» dat ter zake van die overtreding een omzetgerelateerde bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
2. De omzetgerelateerde boete bedoeld in het eerste lid is gelijk aan één procent van de jaaromzet in het boekjaar voorafgaande aan de overtreding met een maximum gelijk aan het bedrag van een geldboete van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht indien de in de overtreding genoemde gedraging opzettelijk is verricht dan wel een half procent indien de in de overtreding genoemde gedraging met grove schuld is verricht.
(…)
Artikel 3
1. Het in kolom I van de bijlage genoemde bedrag van de bestuurlijke boete wordt opgelegd aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon welke op de dag waarop de overtreding is begaan 50 of minder werknemers telde.
2. Het in kolom II van de bijlage genoemde bedrag van de bestuurlijke boete wordt opgelegd aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon welke op de dag waarop de overtreding is begaan meer dan 50 werknemers telde.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan de in kolom III opgenomen omzetgerelateerde boete worden opgelegd aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon met een omzet van ten minste tien miljoen euro in het boekjaar voorafgaande aan de overtreding.
(…)
Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen
Artikel 2
(…)
10. Het is verboden ten aanzien van eet- en drinkwaren te handelen in strijd met de bij artikel 14, eerste lid, artikel 18, eerste tot en met vierde lid, artikel 19, en de krachtens artikel 18, vijfde lid, van verordening (EG) 178/2002 vastgestelde bepalingen.
(…)
Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden.
Artikel 14
Voedselveiligheidsvoorschriften
1. Levensmiddelen worden niet in de handel gebracht indien zij onveilig zijn.
2. Levensmiddelen worden geacht onveilig te zijn indien zij worden beschouwd als:
schadelijk voor de gezondheid;
ongeschikt voor menselijke consumptie.
3. Bij de beoordeling of een levensmiddel onveilig is, worden de volgende punten in aanmerking genomen:
de normale omstandigheden van het gebruik van het levensmiddel door de consument, alsmede in alle stadia van productie, verwerking en distributie, en
de informatie die aan de consument wordt verstrekt, inclusief de informatie op het etiket, of andere informatie die algemeen voor consumenten beschikbaar is betreffende het vermijden van specifieke nadelige gezondheidseffecten van een bepaald levensmiddel of een categorie levensmiddelen.
4. Bij de beoordeling of een levensmiddel schadelijk voor de gezondheid is, worden de volgende punten in aanmerking genomen:
niet alleen het vermoedelijke onmiddellijke en/of kortetermijn- en/of langetermijneffect dat het levensmiddel heeft op de gezondheid van iemand die het consumeert, maar ook het effect op diens nakomelingen;
de vermoedelijke cumulatieve toxische effecten;
de bijzondere fysieke gevoeligheden van een specifieke categorie consumenten ingeval het levensmiddel voor die categorie consumenten bestemd is.
5. Bij de beoordeling of een levensmiddel ongeschikt is voor menselijke consumptie, wordt bezien of een levensmiddel onaanvaardbaar is voor menselijke consumptie, gelet op het gebruik waarvoor het is bestemd, als gevolg van verontreiniging door vreemd materiaal of anderszins, of door verrotting, kwaliteitsverlies of bederf.
6. Wanneer een onveilig levensmiddel deel uitmaakt van een partij of zending van dezelfde klasse of omschrijving, wordt aangenomen dat alle levensmiddelen in die partij of zending onveilig zijn, tenzij een uitvoerig onderzoek geen aanwijzingen oplevert dat de rest van de partij of zending onveilig is.
(…)
8. Het feit dat een levensmiddel voldoet aan de voor dat levensmiddel geldende specifieke bepalingen belet de bevoegde autoriteiten niet de nodige maatregelen te nemen om beperkingen op te leggen aan het in de handel brengen of te eisen dat het uit de handel wordt genomen indien er redenen zijn om te vermoeden dat het levensmiddel onveilig is, al voldoet het aan de bepalingen.
Artikel 17
Verantwoordelijkheden
1. De exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven zorgen ervoor dat de levensmiddelen en diervoeders in alle stadia van de productie, verwerking en distributie in de bedrijven onder hun beheer voldoen aan de voorschriften van de levensmiddelenwetgeving die van toepassing zijn op hun bedrijvigheid en controleren of deze voorschriften metterdaad worden nageleefd.
2. De lidstaten handhaven de levensmiddelenwetgeving en gaan na of de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en diervoederbedrijven de toepasselijke voorschriften van de levensmiddelenwetgeving in alle stadia van de productie, verwerking en distributie naleven.
Daartoe onderhouden zij een systeem van officiële controles en andere op de situatie afgestemde activiteiten, met inbegrip van de communicatie met het publiek over de veiligheid en de risico's van levensmiddelen en diervoeders, bewaking van de veiligheid van levensmiddelen en diervoeders alsmede andere controleactiviteiten betreffende alle stadia van de productie, verwerking en distributie.
Voorts stellen de lidstaten de regels vast inzake maatregelen en sancties in geval van overtredingen van de wetgeving inzake levensmiddelen en diervoeder. De maatregelen en sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
Artikel 19
Verantwoordelijkheden voor levensmiddelen: exploitanten van levensmiddelenbedrijven
1. Indien een exploitant van een levensmiddelenbedrijf van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een levensmiddel dat hij ingevoerd, geproduceerd, verwerkt, vervaardigd of gedistribueerd heeft niet aan de voedselveiligheidsvoorschriften voldoet, leidt hij onmiddellijk de procedures in om het betrokken levensmiddel uit de handel te nemen wanneer dit de directe controle van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf heeft verlaten, en de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te stellen. Indien het product de consument bereikt kan hebben, stelt de exploitant de consumenten op doeltreffende en nauwkeurige wijze in kennis van de redenen voor het uit de handel nemen en roept zo nodig, wanneer andere maatregelen niet volstaan om een hoog niveau van gezondheidsbescherming te verwezenlijken, de reeds aan consumenten geleverde producten terug.
(…)
3. Een exploitant van een levensmiddelenbedrijf stelt de bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis als hij van mening is of redenen heeft om aan te nemen dat een door hem in de handel gebracht levensmiddel schadelijk voor de menselijke gezondheid kan zijn. Hij stelt de bevoegde autoriteiten in kennis van de maatregelen die hij heeft genomen om risico's voor de eindgebruiker te voorkomen en verhindert of ontmoedigt niemand om overeenkomstig de nationale wetgeving en de juridische praktijk, met de bevoegde autoriteiten samen te werken, indien hierdoor een risico in verband met een levensmiddel
kan worden voorkomen, beperkt of weggenomen.
4. De exploitanten van levensmiddelenbedrijven werken samen met de bevoegde autoriteiten aan maatregelen om risico's, verbonden aan een levensmiddel dat zij leveren of geleverd hebben, te vermijden of te beperken.
Verordening (EG) nr. 2073/2005 van de Commissie van 15 november 2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen
Artikel 7
Ontoereikende resultaten
(…)
2. Indien bij het testen aan de hand van de in hoofdstuk 1 van bijlage I vastgestelde voedselveiligheidscriteria ontoereikende resultaten worden verkregen, wordt het product of de partij levensmiddelen uit de handel genomen of teruggehaald overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EG) nr. 178/2002. In de handel gebrachte producten die zich nog niet in de detailhandel bevinden en die niet aan voedselveiligheidscriteria voldoen, mogen echter een nadere behandeling ondergaan waardoor het desbetreffende gevaar wordt weggenomen. Deze behandeling mag alleen worden uitgevoerd door exploitanten van levensmiddelenbedrijven die niet in de detailhandel werkzaam zijn.”