Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2025 op het hoger beroep van:
het slachthuisende minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Standpunten van partijen
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat het slachthuis punt 2.1 van Bijlage III bij Verordening 1099/2009 heeft overtreden. De kalveren beschikten over voldoende ruimte om op te kunnen staan, te gaan liggen en rond te draaien. De kalveren waren niet opgesloten in één stal, want zij konden lopen in drie stallen. Dat de kalveren dat niet deden en ervoor kozen om dicht op elkaar te staan, maakt niet dat het slachthuis een overtreding heeft begaan. Dieren gaan namelijk van nature uit zichzelf op sommige momenten in elkaars nabijheid staan, bijvoorbeeld bij het voederen. Verder kan het slachthuis zich niet vinden in overweging 6.4 van de aangevallen uitspraak. Deze overweging houdt in dat het slachthuis geen nadere onderbouwing heeft gegeven van zijn standpunt dat de kalveren konden beschikken over drie stallen, en dat als dat het geval zou zijn geweest, de eigenaar van het slachthuis dat wel zou hebben gemeld aan de toezichthouder toen de toezichthouder hem op de hoogte stelde van de geconstateerde overtreding. De eigenaar van het slachthuis was aan het einde van de slachtdag druk en had toen geen zin om een in zijn ogen zinloze discussie te voeren. Ook heeft het slachthuis op de zitting in hoger beroep erop gewezen dat in het rapport van bevindingen staat vermeld dat de kalveren onder toezicht van de toezichthouder zijn gelost en op stal zijn gezet. De toezichthouder heeft niet op enig moment aan de eigenaar van het slachthuis laten weten dat het te druk in de stal zou zijn. Verder heeft de minister niet vastgesteld dat de kalveren in één stal opgesloten waren; het slachthuis hoefde dus niet te onderbouwen dat de kalveren over voldoende ruimte beschikten. Tot slot is 8,5 maand verstreken tussen het aanzeggen van de overtreding en het voornemen tot boeteoplegging. De medewerkers die betrokken waren bij het lossen van de kalveren zijn door het tijdsverloop niet meer te traceren.