Op 10 april 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan over de wrakingsverzoeken van [naam 3] en [naam 4], die op 21 en 31 maart 2025 zijn ingediend. De wrakingsverzoeken zijn gedaan in het kader van de zaken 21/35, 21/242, 21/577, 21/1056, 21/238, 21/1375 en 22/2596, die eerder door het College zijn behandeld. De verzoekers stellen dat de betrokken rechters vooringenomenheid vertonen, omdat zij geen uitstel hebben verleend voor de zittingen op 28 november 2024 en 23 januari 2025, waardoor de verzoekers niet konden verschijnen. Dit zou in strijd zijn met het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2022, waarin is bepaald dat een rechter een verzoek om uitstel moet inwilligen als een belanghebbende wegens ziekte niet kan verschijnen.
De wrakingskamer heeft overwogen dat de wrakingsverzoeken niet in behandeling kunnen worden genomen, omdat de einduitspraak in de hoofdzaak al openbaar was gemaakt voordat de verzoeken werden ingediend. Dit is in overeenstemming met artikel 3, vierde lid, aanhef en onder b, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat er geen reden is om anders te oordelen en heeft de verzoeken van [naam 3] en [naam 4] afgewezen. De beslissing is genomen door mr. S.C. Stuldreher, mr. H.O. Kerkmeester en mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van griffier J.W.E. Pinckaers.