In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in het beroep van [naam 1] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor rechtstreekse betalingen en de oplegging van een randvoorwaardenkorting door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De aanvraag betrof het jaar 2019 en was gebaseerd op de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. De minister had de aanvraag afgewezen omdat [naam 1] de controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) had verhinderd door geen inzage te geven in de gevorderde administratie. De minister legde ook een randvoorwaardenkorting van 34% op vanwege geconstateerde overtredingen van diverse randvoorwaarden met betrekking tot dierenwelzijn en gezondheid.
Het College heeft vastgesteld dat [naam 1] de gevraagde administratie niet tijdig heeft overhandigd en dat de controle daardoor niet kon worden voltooid. De minister was volgens het College verplicht om de aanvraag af te wijzen op basis van artikel 59, zevende lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013. Het College oordeelde verder dat [naam 1] geen belang meer had bij een oordeel over de randvoorwaardenkorting, omdat de afwijzing van de rechtstreekse betalingen in stand bleef. Het beroep van [naam 1] werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.