Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 1 april 2025 op de hoger beroepen van:
Maatschap [naam 1] en [naam 2] , te [woonplaats] (de maatschap)
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Procesverloop in hoger beroep
Oost-Brabant (rechtbank) van 1 februari 2022, 20/3226 (aangevallen uitspraak 2015; niet gepubliceerd) en van 1 februari 2022, 20/3227 (aangevallen uitspraak 2016; ECLI:NL:RBOBR:2022:317).
[naam 2] . De zaken zijn gevoegd behandeld.
Grondslag van het geschil
26 januari 2015 helemaal niet heeft gereden. Daarnaast blijkt uit de dagstaten dat het voertuig niet in de buurt van de desbetreffende laad- dan wel losplaats is geweest. In de bij RVO geregistreerde vervoersbewijzen dierlijke meststoffen (VDM’s) is vermeld dat het derde en vierde transport zijn uitgevoerd met een voertuig met kenteken [kenteken 2] . Op de in de administratie van [naam 3] aangetroffen dagstaten is vermeld dat deze mesttransporten zijn uitgevoerd door [naam 5] met een ander voertuig, met kenteken [kenteken 3] . Dit kenteken is toegekend aan een Mitsubishi bedrijfsauto (pick-up truck), waarmee het feitelijk niet mogelijk was de geregistreerde mestvrachten te vervoeren. Volgens de toezichthouder werd kennelijk met dat voertuig rondgereden met de koffer met satellietapparatuur om zo laad- en losplaatsen van de mesttransporten te fingeren. In het proces-verbaal van bevindingen wordt er daarom van uitgegaan dat deze vrachten mest niet zijn afgevoerd. De vrachten vijf, zes en zeven zijn volgens de toezichthouder evenmin afgevoerd. Deze drie vrachten zouden volgens het digitale VDM-overzicht zijn vervoerd met een Fendt trekker, met kenteken
[kenteken 4] . Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat voor de drie op 2 november 2015 betwiste vrachten geen laad- en losmeldingen zijn gedaan en door de meldkamer van de NVWA geen ‘storingsmeldingen’ wegens defecte AGR/GPS-apparatuur zijn ontvangen. Tevens stond in de VDM’s vermeld dat de analyse van de monsters van deze drie vrachten zou zijn mislukt, terwijl in de administratie van [naam 3] de monsterverpakkingen van deze drie vrachten leeg en ongebruikt zijn aangetroffen.
5 november 2019, heeft de minister zijn voornemen tot het opleggen van boetes kenbaar gemaakt in verband met overtredingen van de Msw in het jaar 2015 en 2016. De maatschap heeft daarop gereageerd.
- een boete van € 86.041,- wegens overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen, de stikstofgebruiksnorm en de fosfaatgebruiksnorm;
- een boete van € 12.751,20 wegens het niet voldoen aan de eigen mestverwerkingsplicht en
- een boete van € 6.246,90 wegens het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht in het kader van de Verantwoorde groei melkveehouderij (VGM).
De minister heeft daarbij een matiging toegepast van 10% met een maximum € 2.500,- vanwege overschrijding van de beslistermijn. Aan zijn besluitvorming heeft de minister de rapporten van bevindingen ten grondslag gelegd.
- een boete van € 36.610,- wegens overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen, de stikstofgebruiksnorm en de fosfaatgebruiksnorm en
- een boete van € 4.049,10 wegens het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht in het kader van de VGM.
De uitspraken van de rechtbank
€ 38.626,14 en de minister veroordeeld in de kosten van het bezwaar en het beroep.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
2 november 2015 van de maatschap afgevoerde vrachten mest in strijd met de werkelijkheid zijn opgemaakt, omdat die transporten niet hebben plaatsgevonden. Uit de bij [naam 3] inbeslaggenomen administratie blijkt dat de locatie van het op de VDM’s vermelde voertuig niet overeenkwam met die van de satellietvolgapparatuur. Ook blijkt uit de dagstaten van dat voertuig dat het ten tijde van de zeven mesttransporten stil stond of zich bevond op andere locaties dan de bij RVO geregistreerde laad- en losadressen. Het op de dagstaten vermelde voertuig van het derde en vierde transport is een bedrijfsauto, die geen mesttransporten kan vervoeren. De VDM’s zijn daarmee geen bewijs van de door de maatschap gestelde afvoer van mest op die data in 2015. Het door de maatschap aangedragen bewijs dat de mest wel is afgevoerd betreft slechts verklaringen van de maatschap en [naam 3] en facturen en betalingsoverzichten met betalingen van de maatschap aan [naam 3] . Deze stukken geven geen opheldering over de vraag met welk voertuig de mesttransporten dan wel zouden hebben plaatsgevonden, wanneer dat dan gebeurd is en op welke wijze, zodat daaraan – in het licht van wat hiervoor onder 3.1 is overwogen – alleen daarom al niet de waarde toekomt die de maatschap daaraan gehecht wenst te zien.
BEX-berekeningen in 2015 en 2016 heeft aangevoerd, in essentie een herhaling is van de gronden die de maatschap in beroep al had aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op deze beroepsgronden ingegaan. De maatschap heeft geen redenen aangevoerd waarom deze overwegingen van de rechtbank onjuist of onvolledig zouden zijn. Het College kan zich vinden in het oordeel en de overwegingen van de rechtbank en neemt deze over. Daaraan wordt naar aanleiding van het verhandelde op de zitting nog het volgende toegevoegd.
BEX-berekeningen buiten beschouwing mocht laten bij de berekening ter bepaling of was voldaan aan de gebruiksnormen.
- een boete van € 81.738,95 (€ 86.041,- minus 5% (€ 4.302,05) wegens overschrijding van de gebruiksnormen in 2015;
- een boete van € 12.113,64 (€ 12.751,20 minus 5% (€ 637,56)) wegens het niet voldoen aan de eigen mestverwerkingsplicht in 2015;
- een boete van € 5.934,55 (€ 6.246,90 minus 5% (€ 312,35)) wegens het niet voldoen aan de mestverwerkingsplicht in het kader van de Verantwoorde groei melkveehouderij (VGM) in 2015 en
(€ 36.610,- minus 5% (1.830,50)).
€ 34.779,50 en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit 2.