ECLI:NL:CBB:2024:833

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
23/559
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor startende MKB-ondernemingen op basis van inschrijfdatum in handelsregister

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 november 2024, zaaknummer 23/559, is de afwijzing van een subsidieaanvraag voor Q1 2022 door de minister van Economische Zaken aan de orde. De onderneming, opgericht op 15 april 2020, had een aanvraag ingediend op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat de inschrijfdatum van de onderneming in het handelsregister niet viel binnen de vereiste periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021. De onderneming betoogde dat de minister de aanvraag ten onrechte had afgewezen en dat de inschrijfdatum niet bepalend zou moeten zijn, maar de datum waarop de activiteiten zijn gestart. De minister handhaafde echter zijn standpunt dat de inschrijfdatum leidend is voor de beoordeling van de subsidieaanvraag. Het College oordeelde dat de minister terecht had gehandeld, aangezien de inschrijfdatum niet voldeed aan de eisen van de TVL-startersregeling. De onderneming had geen recht op subsidie omdat zij niet aan de inschrijfvereiste voldeed. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/559

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 november 2024 in de zaken tussen

[naam 1] V.O.F., te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] AA)
en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. T. Khidous en mr. J.W.P. van Oosten)

Procesverloop

Met het besluit van 1 juli 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie vaste lasten voor startende MKB-ondernemingen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 afgewezen.
Met het besluit van 23 december 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
Met de brief van 6 januari 2023 heeft de minister het bestreden besluit aangevuld met de mededeling dat de op 3 januari 2023 gehouden hoorzitting geen aanleiding geeft het bestreden besluit te herzien.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 19 september 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van de onderneming, vergezeld door [naam 3] , en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Op 15 april 2020 is de onderneming opgericht en ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Daarna hebben ten behoeve van het door de onderneming te exploiteren restaurant tot medio oktober 2020 verbouwingswerkzaamheden plaatsgevonden. Op 15 september 2020 is de benodigde drank- en horecavergunning voor het restaurant verleend. De opening van het restaurant stond gepland op 21 oktober 2020, maar moest – wat betreft de ontvangst van gasten in het restaurant – als gevolg van de per 14 oktober 2020 ingevoerde coronamaatregelen worden uitgesteld.
1.2
De onderneming heeft bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een melding gedaan dat zij via het daarvoor beschikbaar gestelde middel voor Q1 van 2022 geen subsidieaanvraag op grond van hoofdstuk 2a (Subsidie vaste lasten voor startende MKB-ondernemingen) van de TVL (hierna: TVL-startersregeling) kon indienen. De minister heeft de melding als aanvraag op grond van de TVL-startersregeling beoordeeld en deze vervolgens afgewezen. Dit omdat de onderneming niet voldoet aan het vereiste dat de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021.
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de onderneming
3.1
De onderneming vindt het onbegrijpelijk dat de minister weigert om bij de beoordeling van haar subsidieaanvraag voor Q1 van 2022 toepassing te geven aan de uitspraak van het College van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845). Gelet op de uitgevoerde verbouwingswerkzaamheden en de datum waarop de drank- en horecavergunning is verleend, moet 15 september 2020 gezien worden als de datum waarop de onderneming met haar activiteiten is gestart. Daarmee wordt voldaan aan de vereiste inschrijfdatum in het handelsregister, wat betekent dat de onderneming op grond van de TVL-startersregeling recht heeft op subsidie voor Q1 van 2022.
3.2
De onderneming verwijt de RVO niet serieus naar de aanvraag te hebben gekeken. Zo is de onderneming in eerste instantie voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit niet gehoord, heeft zij voor de subsidieperiode Q4 van 2021 een beslissing op bezwaar ontvangen, terwijl de onderneming voor die periode geen bezwaar heeft gemaakt, en heeft zij geen reactie op het door haar ingediende herzieningsverzoek ontvangen.
Gezien de hele gang van zaken en de halsstarrige houding van de RVO, is de onderneming van mening dat de 20 uren die haar gemachtigde minimaal aan de zaak heeft besteed, naast de gemaakte reis-, verblijf- en verletkosten, door de RVO vergoed moeten worden, tenzij alsnog subsidie wordt verstrekt.
3.3
In reactie op het verweerschrift heeft de onderneming een uittreksel uit het handelsregister van de KvK overgelegd, waarin achter ‘Activiteitomschrijving ’is opgenomen: “Voorbereidende handelingen tot het starten van restaurant le Sable (…) per 01-10-2020”. Dit is op aangeven van de onderneming later aan de geregistreerde gegevens toegevoegd, omdat verzuimd was dit bij de inschrijving in het handelsregister op
15 april 2020 op te nemen.
Verder verwijst de onderneming in haar reactie naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 27 juni 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:1192), die in het kader van de regelingen Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) is gedaan. Daarmee is in de visie van de onderneming de uitspraak van het College van 11 oktober 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:700) voor een deel ingehaald. De opmerking van de minister dat de onderneming voor Q1 van 2022 een aanvraag op grond van de (reguliere) TVL had moeten indienen, snijdt volgens de onderneming geen hout. De omzet in de in dat geval voorgeschreven referentieperiode, Q3 van 2020, was namelijk nihil.
3.4
Samenvattend komt het erop neer dat de onderneming de afwijzing van haar subsidieaanvraag als oneerlijk ervaart. Als gevolg van de opgelegde coronamaatregelen, zoals de gedwongen sluiting van de horeca en de daarna beperkte openingstijden, heeft de onderneming onevenredige nadelige gevolgen ondervonden. Slechts door inzet van onder andere familieleden is een financiële ramp op dat moment voorkomen.
Standpunt van de minister
4.1
De minister handhaaft zijn in het bestreden besluit ingenomen standpunt dat de subsidieaanvraag terecht is afgewezen, omdat de onderneming niet in de in de TVL-startersregeling voorgeschreven periode in het handelsregister is ingeschreven. Anders dan de onderneming meent, is bij de beoordeling of sprake is van een startende onderneming in de zin van de TVL-startersregeling niet de datum van de start van de activiteiten bepalend, maar de inschrijfdatum in het handelsregister. Met de TVL-startersregeling is beoogd om de groep starters duidelijk af te bakenen aan de hand van de inschrijfdatum in het handelsregister. In de hiervoor genoemde uitspraak van 11 oktober 2022, heeft College dit beoogde doel bevestigd. De vraag, zoals die voorlag in de door de onderneming aangehaalde uitspraak van
31 augustus 2021, of sprake is van (juridische) belemmeringen alvorens gestart kon worden met de activiteiten, speelt in het kader van de TVL-startersregeling geen rol. De TVL-startersregeling is namelijk opgesteld voor ondernemers die zich in de in die regeling voorgeschreven periode hebben ingeschreven in het handelsregister, en niet voor ondernemers die – door juridische belemmeringen – pas op een later moment zijn gestart.
4.2
Over de verschillende verwijten van de onderneming richting de RVO heeft de minister het volgende naar voren gebracht.
De kennelijke vergissing dat in eerste instantie geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, is na het bestreden besluit zo spoedig mogelijk hersteld met de alsnog op 3 januari 2023 gehouden hoorzitting. Met de brief van 6 januari 2023 is de onderneming daarover geïnformeerd en is het bestreden besluit aangevuld. Omdat de subsidieperiode Q4 van 2021 geen onderdeel uitmaakt van deze beroepsprocedure ziet de minister geen reden om op het verwijt daarover in te gaan. Wat betreft het op 16 januari 2023 ontvangen verzoek tot herziening, heeft de minister op 24 februari 2023 zijn beslissing daarop aan de onderneming gestuurd.
Voor vergoeding van de door de gemachtigde van de onderneming gemaakte uren bestaat geen reden. Niet alleen ontbreekt elke onderbouwing van waar die kosten uit zouden bestaan, maar ook is onduidelijk op welke wettelijke grondslag het in deze beroepsprocedure gedane verzoek berust.
4.3
In de omstandigheid dat de onderneming op grond van haar inschrijfdatum in het handelsregister niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de TVL-startersregeling ziet de minister geen reden om strijd met het evenredigheidsbeginsel aan te nemen. Gelet op haar inschrijfdatum had de onderneming voor Q1 van 2022, binnen de voorgeschreven aanvraagperiode, een aanvraag op grond van de (reguliere) TVL kunnen indienen. Dit heeft zij echter niet gedaan.
Beoordeling door het College
5.1
Vast staat dat de onderneming niet in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021 in het handelsregister is ingeschreven. De onderneming voldoet daarmee niet aan het voor subsidieverstrekking vereiste dat zij in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021 is ingeschreven in het handelsregister (artikel 2a.2.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de TVL-startersregeling). Op grond van artikel 2a.2.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL-startersregeling moet de aanvraag dan worden afgewezen.
5.2
De bevoegdheid van de minister om een subsidie op grond van de TVL-startersregeling te verlenen is een gebonden bevoegdheid. Dat wil zeggen dat als niet aan de vereisten voor subsidieverstrekking, waaronder de inschrijvingseis, wordt voldaan, de minister geen subsidie mag verlenen. In de uitspraak van het College van 21 mei 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:346) is de inschrijvingseis door het College exceptief getoetst en is geen aanleiding gezien om de inschrijvingseis op grond van het evenredigheidsbeginsel onverbindend te achten. In de uitspraak van 21 mei 2024 is verder door het College geoordeeld – met verwijzing naar de in 3.4 en 4.1 genoemde uitspraak van 11 oktober 2022 – dat de afbakening van de doelgroep, die tot gevolg heeft dat de onderneming niet in aanmerking komt voor de TVL-startersregeling, niet maakt dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Dit is namelijk de door de regelgever bedoelde uitkomst.
5.3
Het College ziet in wat de onderneming heeft aangevoerd geen aanleiding om niet aan te sluiten bij wat in de uitspraak van 21 mei 2024 over het evenredigheidsbeginsel en de inschrijvingseis (zoals hiervoor onder 5.2 is weergegeven) is overwogen en geoordeeld. Ook de door de onderneming aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep geeft daar geen aanleiding toe.
Vervolgens moet nog wel beoordeeld worden of de inschrijvingseis in het specifieke geval van de onderneming zo nadelig uitpakt, dat de betreffende bepalingen van de TVL-startersregeling wegens strijd met het evenredigheidsbeginsel buiten toepassing moeten worden gelaten. In dat kader moet worden beoordeeld of er bijzondere omstandigheden zijn die maken dat toepassing van de TVL-startersregeling in het voorliggende geval onevenwichtig is (zie de uitspraak van (de grote kamer van) het College van 26 maart 2024, ECLI:NL:CBB:2024:190, onder 8.2). Een besluit is onevenwichtig als het in de gegeven omstandigheden voor een of meer belanghebbenden onredelijk bezwarend is. Daar is echter naar het oordeel van het College in het geval van de onderneming niet van gebleken. Hierna wordt dat oordeel toegelicht
.
5.4.1
De uitspraak van het College van 31 augustus 2021, waar de onderneming naar verwijst, gaat hier niet op. Zoals de minister terecht heeft opgemerkt speelt de vraag of sprake is van juridische belemmeringen alvorens met de activiteiten kan worden gestart, in de TVL-startersregeling geen rol. Het begrip ‘start van de activiteiten’, maakte onderdeel uit van de (reguliere) TVL zoals die gold voor de eerste subsidieperioden (tot Q1 van 2021). Over dat begrip, gekoppeld aan de vraag van welke referentieperiode moest worden uitgegaan, ging de uitspraak van het College van 31 augustus 2021. Vanaf subsidieperiode Q1 van 2021 maakt het begrip ‘start van de activiteiten’ echter geen onderdeel meer uit van de tekst van de (reguliere) TVL. Weliswaar heeft de minister uit coulance de uitspraak van 31 augustus 2021 voor Q1 van 2021 nog toegepast op aanvragen op grond van de (reguliere) TVL, maar vanaf Q2 van 2021 doet hij dat niet meer. Vanaf die subsidieperiode is namelijk een keuzesystematiek in de (reguliere) TVL opgenomen en is voor de bepaling van de referentieperiode alleen nog de inschrijfdatum in het handelsregister van belang.
In het geval de onderneming een aanvraag voor Q1 van 2022 op grond van de (reguliere) TVL had ingediend, had de uitspraak van 31 augustus 2021 er op zichzelf dus niet toe geleid dat de minister een andere, dan op basis van de inschrijfdatum in het handelsregister voorgeschreven (keuze) referentieperiode had toegepast. Dat, zoals de onderneming stelt, een dergelijke aanvraag gezien de lage omzet in de (gekozen) referentieperiode Q3 van 2020 niet tot verstrekking van subsidie had geleid, is, wat daar ook van zij, geen omstandigheid die maakt dat de afwijzing van de aanvraag op grond van de TVL-startersregeling onevenredig is.
5.4.2
Ook de omstandigheid dat de onderneming in het handelsregister van de KvK heeft laten opnemen dat de inschrijving op 15 april 2020 was gedaan in verband met voorbereidende handelingen, maakt het besluit niet onredelijk bezwarend. Nog daargelaten dat de onderneming die toevoeging pas enige tijd na de inschrijvingsdatum heeft laten opnemen, verschilt de situatie van de onderneming daarmee niet van andere startende ondernemingen waar die toevoeging in het handelsregister ontbreekt, maar die ook pas enige tijd na hun inschrijving, bijvoorbeeld wegens verbouwing, omzet konden gaan genereren. Ook bij die ondernemingen staat een inschrijfdatum die is gelegen buiten de in de TVL-startersregeling genoemde periode in de weg aan subsidieverstrekking op grond van die regeling (vergelijk de uitspraak van het College van 28 mei 2024, ECLI:NL:CBB:2024:372).
5.4.3
Dat de hoorzitting pas – bij vergissing – na het bestreden besluit is gehouden, kan naar het oordeel van het College niet als een onredelijk bezwarende omstandigheid worden aangemerkt. Hoewel dit niet de gebruikelijke gang van zaken is, is met het alsnog houden van een hoorzitting op 3 januari 2023, waarna vervolgens het bestreden besluit is aangevuld, voldaan aan de hoorplicht. Niet is gebleken dat de hoorzitting slechts voor de vorm is gehouden of dat de onderneming onvoldoende in de gelegenheid is gesteld haar standpunten in bezwaar naar voren te brengen. Ook is niet aannemelijk dat het bestreden besluit anders zou hebben geluid als de hoorzitting wel voor 23 december 2022 was gehouden.
5.4.4
Het College wil aannemen dat de onderneming financiële gevolgen heeft ondervonden van de opgelegde coronamaatregelen en de afwijzing van de subsidieaanvraag voor Q1 van 2022, maar haar stelling dat sprake is van onevenredig nadelige gevolgen heeft de onderneming onvoldoende (met stukken) onderbouwd.
5.4.5
Of de onderneming al dan niet de beslissing op het herzieningsverzoek heeft ontvangen doet hier verder niet ter zake, omdat dat verzoek en de beslissing daarop geen onderdeel is van deze procedure.
5.5
Alles bij elkaar genomen is het College in het geval van de onderneming niet gebleken van onredelijk bezwarende omstandigheden waardoor de minister in dit geval de inschrijvingseis uit de TVL-startersregeling buiten toepassing had moeten laten.
Conclusie
6 De conclusie is dat de minister de subsidieaanvraag van de onderneming voor Q1 van 2022 op grond van artikel 2a.2.2, tweede lid, aanhef en onder c, van de TVL-startersregeling, in samenhang gelezen met artikel 2a.2.5 eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL-startersregeling, terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de inschrijfdatum van de onderneming in het handelsregister ligt in de periode van
1. juli 2020 tot en met 30 september 2021.
7 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.
w.g. M. van Duuren w.g. J.M. Baars

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Hoofdstuk 2a. Subsidie vaste lasten voor startende MKB-ondernemingen
Artikel 2a.2.1, eerste lid, aanhef en onder
getroffen startende onderneming
1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:
getroffen startende MKB-onderneming:MKB-onderneming die voldoet aan artikel 2a.2.2, tweede lid, onderdelen c tot en met e;
Artikel 2a.2.2, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder c
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen startende MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2022.
2 De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
c. waarvan de inschrijfdatum in het handelsregister ligt in de periode van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2021;
Artikel 2a.2.5, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;