In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 mei 2024, zijn de beroepen van een onderneming tegen de afwijzing van haar aanvragen voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 ongegrond verklaard. De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvragen afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan de inschrijvingseis, die vereist dat een onderneming ingeschreven moet zijn in het handelsregister in een bepaalde periode. De onderneming, opgericht op 2 juli 2018, had geen recht op de TVL-startersregeling omdat zij niet was ingeschreven in de vereiste periode van 1 juli 2020 tot en met 30 juni 2021. De onderneming betoogde dat de startdatum van de exploitatie van haar hotel, op 14 mei 2021, bepalend zou moeten zijn voor de beoordeling als starter. Het College oordeelde echter dat de minister de aanvragen terecht had afgewezen, omdat de inschrijvingseis een noodzakelijke voorwaarde is voor het verkrijgen van subsidie. De onderneming had ook de mogelijkheid om aanvragen in te dienen voor de reguliere TVL-regeling, maar kwam daar ook niet voor in aanmerking. Het College concludeerde dat er geen strijd was met het evenredigheids- en zorgvuldigheidsbeginsel, en dat de afwijzing van de aanvragen rechtmatig was.