ECLI:NL:CBB:2024:827

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
23/1561
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidie voor vaste lasten in het kader van COVID-19 en de vaststelling van omzetverlies

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 november 2024, zaaknummer 23/1561, wordt de beslissing van de minister van Economische Zaken beoordeeld met betrekking tot de subsidie voor het eerste kwartaal van 2022 op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister had de subsidie vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 91.692,22 teruggevorderd, omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van een omzetverlies van ten minste 30%. De onderneming, een boekingskantoor voor artiesten, heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beoordeling van het College vond plaats zonder zitting, omdat er voldoende informatie beschikbaar was in het dossier. De minister had de omzet vastgesteld op basis van de aangifte omzetbelasting, waarbij de omzet in het eerste kwartaal van 2020 € 1.010.803,- bedroeg en in het eerste kwartaal van 2022 € 800.919,70. De onderneming betwistte deze cijfers en voerde aan dat de minister geen rekening had gehouden met een wijziging in hun boekings- en facturensysteem, wat invloed had op de omzetregistratie.

Het College oordeelde dat de minister terecht de gegevens van de Belastingdienst had gehanteerd, aangezien de onderneming omzetbelasting betaalt over haar gehele omzet. De keuze van de regelgever om de omzet te baseren op de aangifte omzetbelasting werd als redelijk beschouwd. De onderneming had niet aangetoond dat de minister onterecht had gehandeld door de gegevens van de Belastingdienst te gebruiken. Het beroep van de onderneming werd dan ook ongegrond verklaard, en de minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1561
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 19 november 2024 in de zaak tussen

[naam] V.O.F., te [plaats] (onderneming)

(gemachtigde: R.A.F. Wienen)
en

de minister van Economische Zaken

Procesverloop

Met het besluit van 20 maart 2023 heeft de minister de subsidie voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 91.692,22 teruggevorderd.
Met het besluit van 14 juni 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Beoordeling

1. Het College doet uitspraak zonder zitting, omdat het na lezing van het beroepschrift en de andere stukken in het dossier over voldoende informatie beschikt om tot een oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 De minister heeft de subsidie op € 0,- vastgesteld en het betaalde voorschot teruggevorderd, omdat niet is voldaan aan het vereiste van een omzetverlies van ten minste 30%. De omzet bedraagt volgens de minister in Q1 van 2020 (referentieperiode) € 1.010.803,- en in Q1 van 2022 (subsidieperiode) € 800.919,70,-. De onderneming is het daar niet mee eens.
3 De onderneming exploiteert een boekingskantoor voor optredens van artiesten. De onderneming is op 1 januari 2022 overgestapt naar een ander boekings- en facturensysteem. Daardoor wordt de omzet op een ander moment dan voorheen opgenomen in de aangifte voor de omzetbelasting. Voor de overstap was de datum van de dienst (een optreden) leidend voor de datum van de factuur en de af te dragen omzetbelasting. In het nieuwe systeem is de datum van de definitieve boeking van een optreden (in de regel de datum van het ondertekenen van de opdracht), de datum van de factuur en de af te dragen omzetbelasting.
4 De onderneming voert aan dat de minister rekening moet houden met de wijziging van het boekings- en facturensysteem. In dat geval is de omzet € 482.620,- in de subsidieperiode. De minister heeft niet gemotiveerd waarom hij de gegevens van de Belastingdienst hanteert en niet de financiële administratie van de onderneming. De TVL gaat uit van een bestendige gedragslijn aan de kant van de onderneming, maar daar is door het wisselen van het boekings- en facturensysteem geen sprake meer van. Daarom moet de financiële administratie leidend zijn, aldus de onderneming.
5 Niet in geschil is dat de onderneming omzetbelasting betaalt over haar gehele omzet. Op grond van artikel 2.6.3, vijfde lid, eerste volzin, van de TVL wordt in dat geval als omzet beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting. Dat is een bewuste keuze van de regelgever geweest in verband met de uitvoerbaarheid van de TVL en de beperking van de administratieve lasten. Het College heeft in zijn uitspraak van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) [1] geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is. Alleen als een onderneming niet over haar hele omzet omzetbelasting betaalt, kan worden gekeken naar de financiële administratie (artikel 2.6.3, vijfde lid, tweede volzin, van de TVL). Vergelijk de uitspraak van het College van 9 juli 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:442). Die situatie is hier niet aan de orde. Verder staat vast dat de onderneming het factuurstelsel hanteert. De datum van de factuur bepaalt dan in welk tijdvak de onderneming de omzetbelasting moet afdragen. Het College verwijst in dat verband naar zijn uitspraken van 7 maart 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:113) en 18 juli 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:380). Dat de datum van de factuur door de wijziging van het boekings- en facturensysteem op een andere wijze wordt bepaald in de subsidieperiode dan in de referentieperiode, is het gevolg van een boekhoudkundige keuze van de onderneming. Dat maakt niet dat de minister een uitzondering moet maken op het uitgangspunt dat de omzet wordt bepaald aan de hand van de bij de Belastingdienst ingediende aangifte omzetbelasting. Het betoog van de onderneming slaagt niet.
6. De onderneming heeft de omzetten die de minister heeft bepaald op grond van de gegevens van de Belastingdienst, niet bestreden. Op basis daarvan heeft de minister de subsidie voor Q1 van 2022 terecht vastgesteld op € 0,-, omdat de onderneming niet voldoet aan het vereiste dat het omzetverlies ten minste 30% is.
7. Het beroep is (kennelijk) ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van
mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.
w.g. W.J.A.M. van Brussel w.g. M. Ettema
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.

Voetnoten

1.De in deze uitspraak genoemde uitspraken zijn te vinden op rechtspraak.nl.