Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
(gemachtigde: drs. H.A.P. Schrijnemakers MBA)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 22 oktober 2024, wordt de zaak behandeld van een ondernemer die een subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 heeft aangevraagd op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister van Economische Zaken heeft de subsidie vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 6.290,- teruggevorderd, omdat de ondernemer niet voldeed aan de eis van ten minste 30% omzetverlies. De ondernemer heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat hij wel degelijk aan deze eis voldoet en dat de minister de omzet alleen op basis van de horeca-activiteiten had moeten berekenen, zonder de huuropbrengsten van privévastgoed mee te tellen.
Het College heeft de zaak zonder zitting beoordeeld, omdat er voldoende informatie beschikbaar was om tot een oordeel te komen. Het College oordeelt dat de minister terecht de aangifte omzetbelasting heeft gebruikt voor de vaststelling van de omzet en het omzetverlies. De ondernemer had geen recht op de subsidie, omdat de totale omzet, inclusief huuropbrengsten, niet voldeed aan de vereiste 30% omzetverlies. Het College heeft eerder vergelijkbare zaken behandeld en bevestigd dat de minister de aangifte omzetbelasting moet gebruiken voor de berekening van de omzet.
Daarnaast heeft het College geoordeeld dat de ondernemer geen geslaagd beroep kan doen op het rechtszekerheidsbeginsel, omdat er geen concrete toezegging van de minister was dat de huuropbrengsten niet meegeteld zouden worden. Het beroep is derhalve ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.