In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 mei 2024, wordt de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) beoordeeld. De onderneming, [naam 1] B.V., had een aanvraag ingediend voor een TVL-subsidie voor het vierde kwartaal van 2021, maar de minister van Economische Zaken en Klimaat had deze aanvraag afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste omzetverlies van ten minste 20% ten opzichte van de referentieperiode. De minister had enkel gekeken naar de omzetgegevens van de onderneming zelf, zonder de omzet van de voorafgaande onderneming, [naam 3], in overweging te nemen. De onderneming was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
Het College oordeelt dat de minister in deze zaak vijf keer van de TVL-regels is afgeweken door de omzet van [naam 3] in eerdere subsidieperiodes te betrekken. Dit leidt tot de conclusie dat het in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel om in deze specifieke subsidieperiode de aanvraag anders te beoordelen. Het College benadrukt dat de minister consequent moet handelen en dat het voor de onderneming duidelijk moet zijn wat er van haar wordt verlangd om aanspraak te maken op een subsidie. Het College vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de grootboekkaarten van [naam 3] moeten worden betrokken bij de bepaling van het omzetverlies.
Daarnaast stelt het College vast dat de redelijke termijn voor de behandeling van het beroep is overschreden en kent de onderneming een schadevergoeding van € 500,- toe. De uitspraak benadrukt het belang van rechtszekerheid en consistentie in de besluitvorming door de overheid, vooral in het kader van subsidies die zijn ingesteld ter ondersteuning van ondernemingen tijdens de coronamaatregelen.