In deze zaak heeft de maatschap [naam 1] beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun herzieningsverzoek door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De minister had eerder, op 16 maart 2019, de aanvraag voor extra betaling jonge landbouwers voor het jaar 2018 afgewezen, omdat de aanvrager niet voldeed aan de vereiste blokkerende zeggenschap. De maatschap heeft in 2020 een herzieningsverzoek ingediend, maar dit werd door de minister afgewezen op basis van het ontbreken van nieuwe feiten of omstandigheden. De maatschap stelde dat de minister in strijd met het vertrouwensbeginsel had gehandeld en dat de afwijzing evident onredelijk was. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven heeft het beroep ongegrond verklaard, oordelend dat de minister terecht geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft erkend en dat de maatschap geen bijzondere omstandigheden heeft gesteld die de minister zouden verplichten om van zijn eerdere besluit terug te komen. Daarnaast heeft het College de maatschap schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, waarbij de overschrijding werd gerechtvaardigd door het processueel gedrag van de maatschap. De uitspraak werd gedaan op 1 oktober 2024.