ECLI:NL:CBB:2021:342

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
20/522
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen ongegrondverklaring bezwaarschrift inzake rechtstreekse betalingen GLB

In deze zaak heeft de maatschap [naam] uit [plaats] verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, waarin het beroep tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ongegrond werd verklaard. Het bestreden besluit, dat op 29 mei 2020 door de minister werd genomen, verklaarde het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 2 april 2020 niet-ontvankelijk vanwege een niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. De minister stelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, omdat het op 19 mei 2020 was ontvangen, terwijl de termijn op 15 mei 2020 verstreek.

In het verzet werd aangevoerd dat het bezwaarschrift op 14 mei 2020 ter post was bezorgd. Het College heeft onderzocht of het bezwaarschrift tijdig ter post was bezorgd en kwam tot de conclusie dat de minister niet aannemelijk had gemaakt dat het bezwaarschrift op 18 mei 2020 ter post was bezorgd. Het College stelde vast dat de brievenbus waarin het bezwaarschrift was gedeponeerd, niet op maandag 18 mei 2020 was geleegd, wat betekent dat het bezwaarschrift eerder ter post moest zijn bezorgd.

Het College oordeelde dat, gezien de omstandigheden en de vertraging in de postbezorging, het bezwaarschrift tijdig ter post was bezorgd. Daarom werd het verzet gegrond verklaard, en verviel de eerdere uitspraak van 8 september 2020. Het onderzoek zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/522

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2021 op het verzet van

de maatschap [naam] , te [plaats] , appellante (gemachtigde: D.K. Bos)

Procesverloop

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (minister) van 29 mei 2020 (bestreden besluit).
Bij uitspraak van 8 september 2020 heeft het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de uitspraak van 8 september 2020 verzet gedaan.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van appellante tegen het besluit van de minister van 2 april 2020 (primair besluit) niet-ontvankelijk verklaard wegens (niet verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn. Het primaire besluit is volgens de minister op 3 april 2020 verzonden. Appellante heeft dat niet wezenlijk betwist. De laatste dag waarop tijdig een bezwaarschrift kon worden ingediend, was daarmee (vrijdag)
15 mei 2020. De minister heeft het bezwaarschrift op (dinsdag) 19 mei 2020 ontvangen. De enveloppe waarin het is verzonden draagt het poststempel 18 mei 2020. Het bezwaarschrift is volgens de minister dus niet binnen de termijn ter post bezorgd.
2. Bij de uitspraak van 8 september 2020 heeft het College geoordeeld dat dit standpunt van de minister juist is. Het College is er daarbij van uitgegaan dat het - moeilijk leesbare - poststempel inderdaad als datum18 mei 2020 (18.V.2020) vermeldt.
3. In verzet is aangevoerd dat het bezwaarschrift op (donderdag) 14 mei 2020 ’s avonds ter post is bezorgd. De brievenbus waarin het bezwaarschrift is gedeponeerd, wordt volgens informatie van PostNL geleegd van dinsdag tot en met zaterdag om 8.00 uur. Dan kan de enveloppe niet op (maandag) 18 mei 2020 zijn afgestempeld, want op die dag is de brievenbus niet geleegd. Daarmee is het bewijsrechtelijke uitgangspunt dat het bezwaarschrift op 18 mei 2020 ter post is bezorgd, niet houdbaar en moet worden aangenomen dat het eerder ter post is bezorgd. Dan geldt vervolgens de vaste regel dat een poststuk tijdig ter post is bezorgd als het op de eerste of tweede werkdag na het verstrijken van de termijn is ontvangen. Dat is hier het geval.
4. Het College stelt allereerst vast dat, nu de minister het bezwaarschrift op (dinsdag)
19 mei 2020 heeft ontvangen, het niet op (maandag) 18 mei 2020 ter post kan zijn bezorgd. De brievenbus waarin het bezwaarschrift ter post is bezorgd, wordt immers - blijkens informatie op de website van PostNL - na zaterdag 8.00 uur tot dinsdag 8.00 uur niet geleegd. Dit betekent dat het eerder dan op (maandag) 18 mei 2020 ter post moet zijn bezorgd en dat ook niet aannemelijk is dat het poststempel van die dag is. Als het bezwaarschrift inderdaad op (donderdag) 14 mei 2020 ’s avonds ter post is bezorgd, moet het bij de lichting van (vrijdag) 15 mei 2020 door PostNL zijn opgehaald en ook op die dag zijn afgestempeld. Als het op (vrijdag) 15 mei 2020 na 8.00 uur ter post zou zijn bezorgd, moet het bij de lichting van (zaterdag) 16 mei 2020 door PostNL zijn opgehaald en ook op die dag zijn afgestempeld. Het College acht niet aannemelijk dat het op (zaterdag) 16 mei 2020 voor 8.00 uur ter post is bezorgd. Het College acht het verder ook niet uitgesloten dat het poststempel als datum 15.V.20 of 16.V.20 vermeldt en niet 18.V.20. Als het bezwaarschrift op (zaterdag)
16 mei 2020 na 8.00 uur of op (zondag) 17 mei 2020 ter post zou zijn bezorgd, zou het pas bij de lichting van (dinsdag) 19 mei 2020 door PostNL zijn meegenomen en ook pas op die dag zijn afgestempeld. In deze omstandigheden moet appellante het voordeel van de twijfel krijgen en moet ervan worden uitgegaan dat het bezwaarschrift (uiterlijk) op 15 mei 2020 en daarmee tijdig ter post is bezorgd. Gelet op de regelmatig optredende vertraging in de postbezorging is de ontvangst op (dinsdag) 19 mei 2020 daarmee niet in strijd (ook omdat op maandagen geen briefpost wordt bezorgd). Het verzet is daarom gegrond.
5. Nu het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de uitspraak van 8 september 2020 en wordt het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het verzet gegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van D.A. Bohlmeijer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.
w.g. T.G.M. Simons w.g. D.A. Bohlmeijer