ECLI:NL:CBB:2024:638
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van S&O-verklaringen voor Frisia Zout B.V. met betrekking tot zoutwinning en boorprocestechniek
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 september 2024, zijn de beroepen van Frisia Zout B.V. ongegrond verklaard. De zaak betreft de afwijzing van aanvragen voor S&O-verklaringen door de minister van Economische Zaken voor de ontwikkeling van een nieuwe boorprocestechniek voor zoutwinning. Frisia Zout B.V. had aanvragen ingediend voor de perioden januari tot en met juni 2019, juli tot en met december 2019, en januari tot en met juni 2020. De minister had in eerdere besluiten de aanvragen gedeeltelijk afgewezen, met de motivering dat de kosten en uitgaven niet uitsluitend dienstbaar en direct toerekenbaar waren aan speur- en ontwikkelingswerk (S&O). De minister concludeerde dat de kosten ook ten goede kwamen aan de realisatie van de productie-installatie voor zoutwinning.
Frisia Zout B.V. voerde aan dat de besluiten feitelijk onjuist waren en dat de minister een onjuiste maatstaf had gehanteerd bij de beoordeling van de aanvragen. De onderneming stelde dat de kosten uitsluitend gericht waren op de ontwikkeling van de boorprocestechniek en niet bijdroegen aan het commerciële doel van zoutwinning. Het College oordeelde echter dat de minister terecht had vastgesteld dat de kosten en uitgaven ook dienden voor de productie-installatie en dat de aanvragen niet voldeden aan de wettelijke voorwaarden voor S&O-verklaringen. De minister had ook geen hogere proceskostenvergoeding hoeven toekennen, aangezien de bezwaren slechts gedeeltelijk gegrond waren verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van de scheiding tussen kosten voor S&O-werkzaamheden en kosten die bijdragen aan het commerciële productieproces. Het College bevestigde dat de minister zorgvuldig had gehandeld en de besluiten deugdelijk waren gemotiveerd.