ECLI:NL:CBB:2024:595
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 op basis van omzetverlies door de minister van Economische Zaken
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 27 augustus 2024, wordt het beroep van een ondernemer tegen de beslissing van de minister van Economische Zaken behandeld. De minister had op 21 november 2022 de subsidie voor het vierde kwartaal van 2021, op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL), vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 4.971,16 teruggevorderd. De ondernemer stelde hiertegen bezwaar in, maar dit werd door de minister ongegrond verklaard in een besluit van 27 maart 2023.
Het College oordeelt dat het beroep ongegrond is. De minister heeft de subsidie op € 0,- vastgesteld omdat uit de gegevens van de Belastingdienst bleek dat de ondernemer niet voldeed aan het vereiste van ten minste 20% omzetverlies. De ondernemer betoogde dat de verkoopopbrengst van een bedrijfsvoertuig niet tot de omzet gerekend moest worden, maar het College wijst dit argument af. Het College heeft eerder vergelijkbare zaken behandeld en geoordeeld dat de verkoopopbrengst van een bedrijfsauto als omzet moet worden aangemerkt. Dit is in lijn met de keuze van de regelgever om de TVL uitvoerbaar te houden en administratieve lasten te beperken.
Het College concludeert dat de minister terecht heeft vastgesteld dat er geen sprake was van het vereiste omzetverlies en dat de subsidie daarom op € 0,- kon worden vastgesteld. De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.