ECLI:NL:CBB:2024:547

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
23/333
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie op nihil wegens onvoldoende omzetverlies door vereniging

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 augustus 2024, zaaknummer 23/333, staat de vaststelling van een subsidie voor een voetbalvereniging centraal. De minister van Economische Zaken had op 19 september 2022 de subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 vastgesteld op nihil, omdat de vereniging niet voldeed aan de eis van ten minste 20% omzetverlies ten opzichte van het vierde kwartaal van 2019. De vereniging had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond. De vereniging stelde dat de kantineomzet in aanmerking genomen moest worden voor de berekening van het omzetverlies, terwijl de minister zich baseerde op de totale omzet zoals aangegeven in de aangiften omzetbelasting.

Tijdens de zitting op 20 juni 2024 werd duidelijk dat de vereniging geen omzetdaling had kunnen aantonen. De minister had de aangiften omzetbelasting als uitgangspunt genomen en stelde dat de vereniging had moeten zorgen voor een correcte aangifte. De vereniging voerde aan dat de informatie van de KNVB over de TVL (Tegemoetkoming Vaste Lasten) niet correct was geïnterpreteerd door de minister. Het College oordeelde dat de minister terecht de aangiften omzetbelasting had gebruikt om de omzet in de referentie- en subsidieperiode te bepalen. De omzet in Q4 2019 was € 54.137,00 en in Q4 2021 € 71.082,00, wat betekent dat er geen sprake was van een omzetdaling van meer dan 20%.

Het College concludeerde dat het beroep van de vereniging ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van correcte aangiften en de criteria voor het verstrekken van subsidies in het kader van de COVID-19-regeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 augustus 2024 in de zaak tussen

Vereniging [naam] (vereniging), te [plaats]

en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes)

Procesverloop

Met het besluit van 19 september 2022 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (Regeling) vastgesteld op € 0,00 (nihil) en het betaalde voorschot van € 4.179,83 teruggevorderd.
Met het besluit van 21 november 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de vereniging ongegrond verklaard.
De vereniging heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 20 juni 2024. De gemachtigde van de minister heeft aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Aanleiding voor de procedure
1. De vereniging is een voetbalvereniging. De vereniging heeft voor Q4 van 2021 subsidie aangevraagd en ontvangen. Naar aanleiding van het verzoek van de vereniging om de subsidie vast te stellen, heeft de minister de subsidie vastgesteld op nihil. Volgens de minister is namelijk in Q4 van 2021 (subsidieperiode) geen sprake van omzetverlies ten opzichte van Q4 van 2019 (referentieperiode). Daarom is niet voldaan aan het vereiste om voor een subsidie in aanmerking te komen dat het omzetverlies ten minste 20% moet zijn. De vereniging is het daar niet mee eens.
Standpunt van de vereniging
2 De vereniging voert aan dat de minister de kantineomzet moet gebruiken voor de bepaling van de omzetdaling en niet de totale omzet waarin ook van omzetbelasting vrijgestelde contributie- en sponsorinkomsten zijn meegenomen. Dat blijkt uit informatie van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) over de TVL Q4 van 2021 waaruit volgt dat een voetbalvereniging de contributie- en sponsorinkomsten buiten beschouwing kan laten bij de bepaling van de omzet. Uitgaande van de kantineomzet van Q4 van 2019 (de referentieperiode) ten opzichte van Q4 van 2021 (de subsidieperiode) is de omzetdaling groter dan 20%.
Standpunt van de minister
3 De minister voert aan dat uitgegaan moet worden van de aangifte omzetbelasting van de vereniging. Als de aangifte niet klopt, had de vereniging een suppletieaangifte moeten indienen bij de Belastingdienst. Contributie- en sponsorinkomsten vallen bovendien onder het begrip omzet. De informatie van de KNVB is een interpretatie van de TVL van die organisatie. De minister is niet betrokken bij het opstellen van die tekst. De vereniging heeft geen omzetdaling, zodat de subsidie op nihil moest worden vastgesteld.
Beoordeling door het College
4.1
Op grond van artikel 2.5.3, vijfde lid, van de TVL wordt als omzet beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de vereniging aangifte doet voor de omzetbelasting. De regelgever heeft hier voor gekozen vanwege de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten. Het College heeft al geoordeeld dat dit niet onrechtmatig is. Zie onder andere de uitspraken van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5), 14 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:306) en 21 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:323). De minister wijkt af van de gegevens uit de aangifte omzetbelasting als de Belastingdienst concludeert dat de aangifte onjuist is en overgaat tot aanpassing (uitspraak van 2 augustus 2022, ECLI:NL:CBB:2022:491) of als sprake is van omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.
4.2
Vaststaat dat de vereniging aangifte doet over haar omzet uit de kantine, contributie en sponsoring. Van andere omzet is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat de aangegeven omzet door de Belastingdienst is aangepast naar aanleiding van, bijvoorbeeld, een suppletieaangifte. Bovengenoemde situaties die het noodzakelijk maken dat afgeweken wordt van de aangiften, doen zich dus niet voor. Daarom is het niet van belang dat contributie- en sponsorinkomsten in de administratie van de vereniging gescheiden kunnen worden van de kantineomzet. Dat de vereniging op basis van informatie van de KNVB heeft geconcludeerd voor de TVL te kunnen kiezen welke omzet gebruikt wordt voor de berekening van de omzetdaling, geeft evenmin aanleiding om toch van de aangiften af te wijken. Uit het hiervoor geschetste wettelijk kader volgt dat die uitleg niet overeenkomt met de systematiek van de TVL. De minister heeft ter zitting bovendien bevestigd niet betrokken te zijn geweest bij het opstellen van die informatie.
4.3
De minister heeft zich dan ook terecht gebaseerd op de aangiften omzetbelasting om de omzet in de referentie- en de subsidieperiode te bepalen. De omzet in het referentiekwartaal (Q4 2019) bedraagt € 54.137,00 en de omzet in de subsidieperiode (Q4 2021) bedraagt € 71.082,00. De minister heeft dus terecht geconcludeerd dat geen sprake is van een omzetdaling. Uit artikel 2.5.11, vijfde lid, van de TVL volgt dat de subsidie in ieder geval op nihil wordt vastgesteld, als het omzetverlies minder dan 20% bedraagt. De minister mocht daarom gebruikmaken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de subsidie te verlagen. Er zijn geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister daarvan had moeten afzien.
Conclusie
5 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. M. Ettema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2024.
w.g. M. van Duuren w.g. M. Ettema

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.5.2 (verstrekking subsidie), tweede lid, aanhef en onder a
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 20% bedraagt;
Artikel 2.5.3 (bepaling omzetverlies), tweede en vijfde lid
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
5. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.
Artikel 2.5.11 (vaststelling subsidie), vijfde lid
De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 20% bedraagt.