Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen
[naam 1] , te [woonplaats] ,
de minister van Economische Zaken en Klimaat
Procesverloop
Overwegingen
Vanaf het moment dat gedurende de referentieperiode verbondenheid ontstaat ten aanzien van een onderneming, wordt de omzet van deze onderneming betrokken bij het bepalen van de omzet van de groep in de referentieperiode. Verder wordt dit principe op dezelfde wijze toegepast als gedurende de referentieperiode geen sprake meer is van verbondenheid van een of meerdere ondernemingen binnen de groep. Dezelfde systematiek geldt voor het bepalen van de voor de TVL relevante omzet in de subsidieperiode. Dit betekent dat de samenstelling van de groep anders kan zijn in de referentieperiode dan in de subsidieperiode.”
Niet in geschil is dat [naam 5] , [naam 6] en [naam 7] ten tijde van de referentieperiode behorende bij Q2 2021 niet verbonden waren met [naam 1] . Wat betreft [naam 4] voert de grote onderneming aan dat, hoewel pas eind 2019 de overdracht van de aandelen heeft plaatsgevonden, de grote onderneming vanaf 1 januari 2019 het volledige resultaat en risico heeft gedragen. [naam 1] heeft ter zitting echter toegelicht dat geen overeenkomst is gesloten waaruit blijkt dat [naam 1] het recht had een overheersende invloed op [naam 4] uit te oefenen. Overigens heeft [naam 1] bij haar aanvraag om TVL-subsidie [naam 4] ook niet als verbonden onderneming in de referentieperiode aangegeven. Uit het voorgaande concludeert het College dat [naam 4] pas eind 2019, na de aandelenoverdracht, verbonden is geraakt met [naam 1] , nu niet is gebleken dat eerder aan de vereisten van artikel 2, tweede lid, van de Algemene de-minimusverordening is voldaan. Dit betekent dat de vier dochterondernemingen ten tijde van de betreffende referentieperiodes niet verbonden waren met [naam 1] .