ECLI:NL:CBB:2024:461
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van subsidie op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juli 2024, zaaknummer 23/270, wordt de toekenning van een subsidie aan een onderneming door de minister van Economische Zaken en Klimaat beoordeeld. De minister had op 1 april 2022 een subsidie van € 28.219,75 toegekend voor de periode januari tot en met maart 2022, waarbij hij de referentieperiode Q1 van 2020 gebruikte. De onderneming betwistte deze keuze en stelde dat de minister ten onrechte geen alternatieve referentieperiode had overwogen, gezien de bijzondere omstandigheden van brand in Q1 van 2019 en de coronamaatregelen in Q1 van 2020. De onderneming voerde aan dat deze referentieperiodes niet representatief waren voor haar omzet.
De minister verdedigde zijn besluit door te stellen dat de TVL-regeling geen ruimte biedt voor maatwerk en dat de gekozen referentieperiode Q1 van 2020 geen bijzondere omstandigheden vertoonde. Het College oordeelde dat de minister terecht de referentieperiode had vastgesteld en dat de omstandigheden van de onderneming niet voldoende waren om van de standaardprocedure af te wijken. Het College benadrukte dat de TVL bedoeld is om ondernemers te ondersteunen die door de coronamaatregelen zijn getroffen, maar dat de gekozen referentieperiode niet onredelijk was. De uitspraak concludeert dat het beroep van de onderneming ongegrond is en dat de minister geen proceskosten hoeft te vergoeden.