ECLI:NL:CBB:2023:184
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H. van den Heuvel
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag op basis van omzetverlies door COVID-19-regeling
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 april 2023, zaaknummer 22/1710, staat de afwijzing van een subsidieaanvraag voor het vierde kwartaal van 2021 centraal. De aanvrager, een bowlingcentrum, had een subsidie aangevraagd op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister van Economische Zaken en Klimaat had de aanvraag afgewezen omdat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 20% omzetverlies ten opzichte van de referentieperiode, die door de onderneming zelf was gekozen: het derde kwartaal van 2020. De minister baseerde de afwijzing op de aangifte omzetbelasting van de onderneming, waaruit bleek dat de omzet in de referentieperiode € 117.019,- bedroeg.
De onderneming voerde aan dat de gekozen referentieperiode niet representatief was, omdat het bowlingcentrum net geopend was en er coronamaatregelen golden die de omzet negatief beïnvloedden. De minister stelde echter dat de onderneming zelf had gekozen voor Q3 2020 als referentieperiode en dat de TVL geen mogelijkheid bood om hiervan af te wijken. Het College oordeelde dat de minister terecht de omzet in Q3 2020 als referentieomzet had gebruikt en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden.
Het College concludeerde dat de afwijzing van de subsidieaanvraag terecht was, omdat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarden van de regeling. De uitspraak benadrukt het belang van de strikte toepassing van de regels binnen de TVL-regeling en de noodzaak voor ondernemers om goed na te denken over de keuze van referentieperiodes bij subsidieaanvragen.