Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaken tussen
[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)
de minister van Economische Zaken en Klimaat (de minister)
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) (de Staat)
Procesverloop
Overwegingen
Inleiding
Vanaf Q2 2021 is naast de standaard referentieperiode de mogelijkheid opgenomen voor ondernemers om te kiezen tussen twee referentieperiodes. Voor TVL Q4 2021 en TVL Q1 2022 behoort het eerste kwartaal van 2020 tot de keuzeoptie. Hier is voor gekozen vanwege de seizoenseffecten en om opeenvolgende kalenderkwartalen als referentiekwartaal te vermijden. De keuzesystematiek voor referentieperiodes vanaf TVL Q2 2021 is bedoeld om meer maatwerk te kunnen bieden zonder dat dit ten koste gaat van de snelheid die noodzakelijk is om noodsteun tijdig aan de vele ondernemers te kunnen verstrekken. Het College heeft volgens de minister onder meer in een uitspraak van 26 juni 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:320) geoordeeld dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de TVL geen ruimte biedt om af te wijken van de in de regeling bepaalde referentieperiodes. De minister vindt de omstandigheid dat de onderneming als gevolg van de juiste toepassing van de voorwaarden van de TVL minder subsidie ontvangt dan dat zij zou ontvangen met Q1 2020 als referentieperiode, onvoldoende om te concluderen dat sprake is van onevenredige gevolgen.
De redelijke termijn
Beslissing
- veroordeelt de minister tot betaling van € 666,67 aan de onderneming voor immateriële schade;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 333,33 aan de onderneming voor immateriële schade.
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.