ECLI:NL:CBB:2023:222
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- H. van den Heuvel
- J.L. Verbeek
- I.M. Ludwig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing subsidie aanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze zaak heeft [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de aanvraag op 31 maart 2021 afgewezen, omdat [naam 1] niet voldeed aan de voorwaarden van de regeling, waaronder het vereiste van een omzetverlies van ten minste 30% ten opzichte van de referentieperiode Q1 2019. In het bestreden besluit van 7 februari 2022 heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard. De appellante stelt dat zij recht had op een andere referentieperiode, omdat de standaardreferentieperiode niet representatief zou zijn voor haar situatie. Subsidiair doet zij een beroep op de uitzondering voor startende ondernemingen, zoals vermeld in artikel 2.2.2 van de TVL.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven overweegt dat de keuze voor de referentieperiode Q1 2019 door de regelgever is gemaakt en dat deze keuze niet onrechtmatig is. Het College wijst erop dat [naam 1] al sinds 2010 is ingeschreven in het handelsregister en dat de activiteiten van de onderneming in de referentieperiode niet zijn gewijzigd. De stelling van [naam 1] dat zij een 'slapende onderneming' was, wordt verworpen, omdat dit een gevolg is van eigen ondernemersbeslissingen. Het College concludeert dat er geen strijd is met het evenredigheidsbeginsel en dat de afwijzing van de subsidie terecht is. Het beroep wordt ongegrond verklaard.