ECLI:NL:CBB:2024:112

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
22/2160
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag TVL voor Q1 2022 wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen een maatschap en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De maatschap had een subsidieaanvraag ingediend op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal van 2022. De aanvraag werd afgewezen omdat deze buiten de geldende aanvraagperiode was ingediend. De aanvraagperiode voor deze subsidie liep van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022, en de maatschap had haar aanvraag te laat ingediend.

De minister had de aanvraag op 16 mei 2022 als een pro-forma-aanvraag aangemerkt en deze afgewezen. Het bezwaar van de maatschap werd ongegrond verklaard, waarna de maatschap beroep instelde. Tijdens de zitting op 27 november 2023 werd door de gemachtigden van de minister het standpunt ingenomen dat de maatschap zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van de aanvraag en dat de gevolgen van de te late indiening voor haar rekening kwamen.

De maatschap voerde aan dat de aanvraagtermijn korter was dan bij eerdere kwartalen en dat zij niet op de hoogte was van de verkorte termijn. Ook werd gesteld dat medische omstandigheden en technische storingen de indiening hadden bemoeilijkt. Het College oordeelde echter dat de minister terecht had afgewezen, omdat de aanvraag niet tijdig was ingediend. De wettelijke bepalingen in de TVL zijn dwingend en laten geen ruimte voor afwijkingen. De conclusie was dat de minister de aanvraag op goede gronden had afgewezen en het beroep van de maatschap ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] (de maatschap)

(gemachtigde: mr. L.C.J. Sars)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. A.M.D. Dijkstra en mr. S.F. Hu)

Procesverloop

Met het besluit van 16 mei 2022 heeft de minister het bericht van de maatschap van 5 april 2022 aangemerkt als een pro-forma-aanvraag voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 26 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de maatschap ongegrond verklaard.
De maatschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 27 november 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1 In deze zaak gaat het om de vraag of de minister de (pro-forma-)aanvraag van de maatschap voor subsidie voor Q1 van 2022 terecht heeft afgewezen op de grond dat deze buiten de daarvoor geldende periode is ingediend.
Wettelijk kader
2.1
Om een bijdrage in de financiering van de vaste lasten voor Q1 van 2022 te ontvangen, kon een getroffen MKB-onderneming een subsidie aanvragen (artikel 2.6.2, eerste lid, van de TVL). De TVL bevat een aantal regels waaraan de aanvraag moet voldoen. Indien de aanvraag niet aan (een van) de gestelde regels voldoet, wordt de aanvraag afgewezen (artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL). Een van de regels is dat de subsidieaanvraag voor Q1 van 2022 moet zijn ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot en met 31 maart 2022. De aanvraag is tijdig ingediend als deze op de genoemde einddatum vóór 17.00 uur is ontvangen (artikel 2.6.7, eerste en tweede lid, van de TVL).
2.2
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de maatschap
3 De maatschap vindt het onterecht dat haar aanvraag is afgewezen op de grond dat die buiten de aanvraagperiode is ingediend. Niet alleen was de periode waarbinnen de aanvraag moest worden ingediend korter dan bij eerdere subsidiekwartalen, daarnaast is er weinig bekendheid gegeven aan de (verkorte) aanvraagtermijn, ontving de maatschap om onverklaarbare redenen niet meer de periodieke nieuwsbrief van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en is het haar niet gelukt– wegens drukte, storing of anderszins – om op 31 maart 2022 toegang tot de website van de RVO te krijgen. Verder heeft de minister weinig aandacht besteed aan de aannemelijk gemaakte medische omstandigheden, die, in combinatie met de andere genoemde omstandigheden, de te late indiening van de aanvraag rechtvaardigen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst de maatschap naar het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2599), waarin is geoordeeld dat een aan het einde van een beroepstermijn opgetreden ziekte, grond kan opleveren om een te laat verzonden beroepschrift ontvankelijk te achten, en de uitspraak van het College van 26 februari 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:319), waarin is geoordeeld dat de uitspraak van de Hoge Raad ook van toepassing is bij medische omstandigheden van de gemachtigde. Tot slot verwijst de maatschap nog naar de uitspraak van het College van 29 augustus 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:460).
Standpunt van de minister
4 De minister stelt zich op het standpunt dat de gevolgen van de te late aanvraag voor een subsidie voor Q1 van 2022 voor rekening en risico van de maatschap komen. Van een onderneming, zoals de maatschap, die aanspraak wenst te maken op subsidie mag verwacht worden dat deze op de hoogte is van de geldende wet- en regelgeving. Wat betreft de kenbaarheid van de periode waarbinnen de aanvraag moest worden ingediend, wijst de minister erop dat de openstelling voor Q1 van 2022, inclusief de aanvraagperiode en de voorwaarden, op de website van de RVO is gepubliceerd. Daarnaast volgt de aanvraagperiode ook uit de regeling zelf. Voor de maatschap was dan ook eenvoudig te achterhalen wat de aanvraagperiode was, indien dit onduidelijk voor haar was. Wat betreft de periodieke nieuwsbrief over de TVL, heeft de minister op zitting toegelicht dat na iedere subsidieaanvraag opnieuw moest worden aangeven of men de nieuwsbrief wilde (blijven) ontvangen. Vermoedelijk heeft de maatschap dat niet gedaan. De minister benadrukt hierbij dat het slechts gaat om een extra service voor de ondernemer en dat het al dan niet (hebben) ontvangen van de nieuwsbrief geen omstandigheid is die bij de boordeling een rol speelt.
Verder is uit onderzoek gebleken dat er op 31 maart 2022 geen storingen in het aanvraagsysteem zijn geweest die invloed hebben gehad op het indienen van een aanvraag.
De door de maatschap aangevoerde medische omstandigheden vallen volgens de minister niet onder ‘ernstige persoonlijke omstandigheden’, waardoor het tijdig indienen van een aanvraag onmogelijk moet worden geacht. Daarbij is onder meer gekeken naar de aard van de ziekte (coronabesmetting) en het tijdstip (9 februari 2022) waarop de ziekte is vastgesteld. De door de maatschap aangehaalde uitspraak van het College van 26 februari 2021 ziet niet op een te laat ingediende aanvraag, maar op een te laat ingediend bezwaarschrift. Daarnaast is geen sprake van vergelijkbare omstandigheden. Dat laatste geldt ook voor de uitspraak van 29 augustus 2023 waar de maatschap naar heeft verwezen. Alles bij elkaar genomen concludeert de minister dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen en de aanvraag terecht is afgewezen.
Beoordeling door het College
5.1
Zoals hiervoor onder 2.1 is vermeld, volgt uit artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.6.7 van de TVL, dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als deze niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de aanvraag na afloop van de in de TVL voor Q1 van 2022 genoemde aanvraagperiode is ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen verwijst het College naar zijn uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel. Daaraan zal ook het bestreden besluit worden getoetst.
5.3
In dit geval is het afwijzen van de aanvraag niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het de eigen verantwoordelijkheid van de maatschap is om zich op de hoogte te stellen van de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen en in de gaten te houden wanneer de aanvraag moet worden ingediend. Dat de termijn bij dit kwartaal eerder afliep dan bij andere kwartalen maakt dat niet anders. Het eindtijdstip van de aanvraagperiode wordt in de TVL duidelijk genoemd en was ook gepubliceerd op de website van de RVO. De door de RVO (op verzoek) aan ondernemingen verstuurde periodieke nieuwsbrief (TVL-updates) kan dienen als een extra reminder voor het tijdig doen van een aanvraag. Als een onderneming geen nieuwsbrief (meer) krijgt, betekent dat echter niet dat zij om die reden een geslaagd beroep kan doen op het niet bekend zijn met de periode waarbinnen een subsidieaanvraag moest zijn ingediend (vergelijk de uitspraak van het College van 17 juli 2023, ECLI:NL:CBB:2023:394).
Uit wat de maatschap over aanwezige medische omstandigheden heeft aangevoerd blijkt verder niet dat het voor de gemachtigde of de ondersteunende administratieve kracht onmogelijk is geweest om tijdig een aanvraag in te dienen, of daarvoor iemand in te schakelen. Hierbij wordt betrokken dat de gemachtigde van de maatschap op 9 februari 2022, dus reeds enkele weken voor de start van de aanvraagperiode, positief is getest op besmetting met het coronavirus. Ook als er met de gemachtigde van wordt uitgegaan (zoals is gesteld) dat de klachten enkele weken hebben aangehouden, dan volgt daaruit niet dat dit in een (groot) deel van de aanvraagperiode nog zo was. Daarom valt niet in te zien dat dat aan het tijdig kennisnemen van de regeling en het indienen van een aanvraag – dat wil zeggen uiterlijk op 31 maart 2022 voor 17.00 uur – in de weg heeft gestaan. Om die reden al gaat de verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 18 november 2016 niet op, nu hier, in ieder geval bij de gemachtigde, geen sprake was van een tegen het einde van de aanvraagperiode opgetreden ziekte. Ten slotte is gelet op het door de minister daarnaar verrichte onderzoek, waarvan een stuk als bijlage bij het verweerschrift is overgelegd, niet aannemelijk geworden dat een technische storing in de weg heeft gestaan aan het kunnen indienen van een aanvraag op 31 maart 2022.
Slotsom
6 De conclusie is dat de minister de aanvraag op grond van artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 2.6.7 van de TVL terecht heeft afgewezen, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de aanvraag tijdig is ingediend.
7 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. J.M. Baars, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.
w.g. C.T. Aalbers w.g. J.M. Baars

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.6.2, eerste lid
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2022.
Artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
Artikel 2.6.7, eerste en tweede lid
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 28 februari 2022 tot en met
31 maart 2022.
2 Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 08.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.