ECLI:NL:CBB:2023:460

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
28 augustus 2023
Zaaknummer
22/269
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag COVID-19 door minister en beoordeling van de aanvraagtermijn

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de afwijzing van een subsidieaanvraag op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De aanvraag was afgewezen omdat deze te laat was ingediend, na de deadline van 29 januari 2021. De onderneming voerde aan dat de afwijzing onevenredig was, gezien de omstandigheden rondom de ziekte van de commercieel directeur, die verantwoordelijk was voor de aanvragen. Het College oordeelde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke situatie van de onderneming en de gevolgen van de ziekte van de commercieel directeur. Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag op grond van de overschrijding van de termijn niet terecht was en dat de minister alsnog inhoudelijk op het bezwaar moest beslissen. De uitspraak benadrukt het belang van het ongeschreven evenredigheidsbeginsel in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/269

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: J.J. Spanjer)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en W. Dam)

Procesverloop

Met het besluit van 15 juli 2021 (besluit op aanvraag) heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2020 aangemerkt als pro-forma-aanvraag, en deze aanvraag vervolgens afgewezen.
Met het besluit van 31 december 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 15 mei 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] namens de onderneming, bijgestaan door de gemachtigde van de onderneming, en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1 Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.1
Deze zaak gaat over een TVL-aanvraag die te laat is ingediend. Artikel 2.1.8 van de TVL bepaalt dat ondernemers hun aanvraag voor Q4 van 2020 uiterlijk op 29 januari 2021 vóór 17.00 uur konden indienen. Na dat moment sloot het digitale aanvraagsysteem en was het voor ondernemers in beginsel niet meer mogelijk een aanvraag in te dienen via dat systeem. De minister heeft voor ondernemers die te laat waren met hun aanvraag de mogelijkheid geopend om de reden voor de overschrijding van de aanvraagtermijn te melden. Na beoordeling daarvan werd in bepaalde gevallen het digitale aanvraagsysteem voor de betrokken ondernemers tijdelijk opnieuw geopend, zodat zij alsnog een aanvraag konden indienen.
2.2
Het geschil in deze zaak betreft de vraag of de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen vanwege het niet tijdig indienen ervan.
Standpunt van de onderneming
3 Vanaf het begin van de COVID-19 pandemie deed de commercieel directeur van de onderneming alle aanvragen voor overheidssteun naar aanleiding van de coronamaatregelen. Halverwege 2020 werd hij getroffen door een hersenbloeding, waardoor hij uiteindelijk noodgedwongen moest stoppen met werken. Door het uitvallen van de commercieel directeur en in de nasleep van zijn ziekte heeft de onderneming over het hoofd gezien dat zij in aanmerking kwam voor subsidie in Q4 van 2020. Zodra dit duidelijk werd, heeft de onderneming de minister op 17 mei 2021 alsnog gevraagd subsidie over dat kwartaal te verlenen. De medische omstandigheden van de commercieel directeur zijn volgens de onderneming verzachtende omstandigheden, die de minister ertoe had moeten brengen om alsnog de mogelijkheid te openen om een TVL-aanvraag in te dienen.
Standpunt van de minister
4 Volgens de minister is de (pro-forma-)aanvraag van de onderneming terecht afgewezen, omdat de aanvraag na 29 januari 2021 en daarmee te laat is ingediend. Hij wijst er daarbij op dat de overschrijding van de aanvraagtermijn, mede gelet op de uitspraak van het College van 23 juni 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:417), een terechte afwijzingsgrond is. Het is de verantwoordelijkheid van de aanvrager om tijdig een aanvraag te doen. De minister wijst erop dat de aanvraagperiode duidelijk uit de TVL blijkt en dat de termijn bovendien duidelijk op de website van de minister vermeld stond. Hoewel hij begrip heeft voor de moeilijke omstandigheden vanwege de ziekte van de commercieel directeur van de onderneming, stelt de minister zich op het standpunt dat het gelet op de omvang van het bedrijf, de duur van de ziekte en de nasleep ervan niet onmogelijk was om tijdig hulp in te schakelen om de TVL-aanvraag binnen de termijn in te dienen.
Beoordeling door het College
5.1
Uit artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, gelezen in samenhang met artikel 2.1.8 van de TVL, volgt dat de minister afwijzend op de aanvraag beslist als de aanvraag niet tijdig is ingediend. Te late indiening van een TVL-aanvraag is een dwingende afwijzingsgrond in de TVL voor alle kwartalen. De Algemene wet bestuursrecht, noch de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies (waar de TVL op gebaseerd is), biedt een grondslag om daarvan af te wijken.
5.2
Niet in geschil is dat de onderneming de aanvraag niet voor het in de TVL opgenomen eindtijdstip heeft ingediend. Voor de wijze waarop de minister omgaat met dergelijke aanvragen, verwijst het College naar de uitspraak van 13 juni 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:293, onder 6.1 tot en met 6.4). In aanvulling op wat onder 7.3 van die uitspraak is overwogen, merkt het College op dat het daarbij gaat om tegenwettelijk begunstigend beleid (contra-legembeleid), dat zijn grondslag vindt in het ongeschreven evenredigheidsbeginsel.
5.3
Onder de door de onderneming aangevoerde omstandigheden is het College van oordeel dat de afwijzing van de aanvraag wegens overschrijding van de aanvraagtermijn onevenredig is.
5.4
Op de zitting heeft de onderneming uitgebreid en gedetailleerd toegelicht wat de redenen zijn geweest voor de te late TVL-aanvraag. Aanvankelijk leek het herstel van de commercieel directeur na zijn hersenbloeding voorspoedig te gaan. Twee maanden na de bloeding ging hij weer aan het werk en leek hij weer goed te functioneren. Na verloop van tijd ontstonden er echter signalen dat de commercieel directeur steken liet vallen in zijn werk. Deze vermoedens werden bevestigd toen de accountant van de onderneming op 10 mei 2021 vroeg waarom er voor Q4 van 2020 geen TVL-aanvraag was gedaan, terwijl de onderneming daar wel voor in aanmerking zou zijn gekomen. Dat was volgens de onderneming het moment waarop de algemeen directeur en de commercieel directeur samen tot de conclusie kwamen dat de commercieel directeur, die immers verantwoordelijk was voor de TVL-aanvragen, het werk niet goed meer aankon. Daarop is de commercieel directeur ook gestopt met werken.
5.5
Ook heeft de onderneming op de zitting inzicht gegeven in de manier waarop het bedrijf georganiseerd is. Het bedrijf, dat in totaal ongeveer veertig werknemers heeft, bestaat vrijwel volledig uit operationeel personeel. De managementtaken zijn over slechts twee personen verdeeld, namelijk de algemeen en commercieel directeur. Zij hebben geen personeel direct onder zich die de managementtaken zouden kunnen overnemen. De algemeen directeur hield zich, gelet op zijn expertise, vooral bezig met de operationele werkzaamheden binnen de organisatie. De minister heeft op basis van de omvang van het bedrijf en de veronderstelling dat de algemeen directeur de taken van de commercieel directeur had kunnen overnemen geoordeeld dat het niet onmogelijk was om de aanvraag tijdig in te dienen of tijdig contact op te nemen met de minister. Volgens de minister heeft de onderneming, door maar één persoon verantwoordelijk te maken voor TVL-aanvragen, het risico genomen dat er iets mis kon gaan bij een aanvraag in het geval van ziekte van deze persoon.
5.6
De minister heeft veel gewicht toegekend aan de omvang van het bedrijf, maar hij heeft daarbij onvoldoende rekening gehouden met de manier waarop het bedrijf georganiseerd is. Hoewel de onderneming in totaal zo’n veertig werknemers heeft, waren in de gegeven omstandigheden slechts de algemeen directeur en de commercieel directeur in beginsel de aangewezen personen om TVL-aanvragen in te dienen. Gelet op zijn expertise was deze taak echter toebedeeld aan de commercieel directeur. In samenhang bezien met de nasleep van de ziekte, waarvan de onderneming heeft toegelicht dat het er geruime tijd op leek dat de commercieel directeur zijn werk weer op een goede manier had hervat en het besef van het tegendeel zeer langzaam tot beide directeuren doordrong, is het College van oordeel dat het overdragen van de managementtaken misschien niet onmogelijk was, maar ook geruime tijd niet in de rede lag. De verstreken tijd tussen het einde van de aanvraagtermijn en de melding van de onderneming bij de minister doet daaraan in dit geval dan ook niet af. Op basis van de toelichting van de onderneming over de nasleep van de ziekte en de onduidelijkheid over de werkelijke toestand van de commercieel directeur vindt het College het aannemelijk dat de onderneming niet eerder melding kon maken van de problemen rondom de TVL-aanvraag.
5.7
Het College is op grond van het voorgaande van oordeel dat de minister de aanvraag voor subsidie ten onrechte heeft afgewezen op grond van artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang gelezen met artikel 2.1.8 van de TVL. Het bestreden besluit moet worden vernietigd, en de minister moet alsnog inhoudelijk op het bezwaar beslissen.
6 Het beroep is gegrond. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 31 december 2021;
  • draagt de minister op
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de onderneming te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. T.D. Geldof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023.
w.g. H. van den Heuvel w.g. T.D. Geldof
Bijlage
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.1.6, eerste lid, aanhef en onder a
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Artikel 2.1.8
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 november 2020 tot en met
29 januari 2021.
2. Aanvragen kunnen worden ingediend vanaf 12.00 uur op de in het eerste lid genoemde begindatum en zijn tijdig ingediend indien zij op de in het eerste lid genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.