ECLI:NL:CBB:2024:107

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
21/581
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitbetaling betalingsrechten GLB wegens niet-registratie als actieve landbouwer

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 februari 2024 uitspraak gedaan in het geschil tussen World Wide Potatoes B.V. (WWP) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. WWP had een aanvraag ingediend voor uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetalingen voor het jaar 2020, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat WWP op de peildatum van 15 mei 2020 niet als actieve landbouwer geregistreerd stond in het handelsregister. De onderneming was ingeschreven met een niet-landbouwactiviteit, wat in strijd was met de voorwaarden van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.

De minister had in een eerder besluit van 22 december 2020 de aanvraag afgewezen en het bezwaar van WWP ongegrond verklaard. WWP voerde aan dat de inschrijving in het handelsregister door een miscommunicatie met de Kamer van Koophandel (KvK) onterecht was opgeheven, en dat zij in feite een landbouwbedrijf voerde. Het College oordeelde echter dat WWP niet had aangetoond dat zij op de peildatum als actieve landbouwer geregistreerd stond, en dat de minister terecht had geoordeeld dat WWP niet voldeed aan de eisen van de Uitvoeringsregeling.

Het College benadrukte dat van een professionele marktdeelnemer verwacht mag worden dat zij tijdig en correct geregistreerd staat. De omstandigheden die WWP aanvoerde, zoals de miscommunicatie met de KvK, werden niet als bijzondere omstandigheden of kennelijke fouten erkend. Het College concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, en dat er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel of motiveringsgebrek. Het beroep van WWP werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/581

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 februari 2024 in de zaak tussen

World Wide Potatoes B.V., te Medemblik (WWP)

(gemachtigde: mr. J. de Haas)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. L. Anvelink)

Procesverloop

Met het besluit van 22 december 2020 heeft de minister de aanvraag om uitbetaling van de betalingsrechten (basisbetaling) en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2020 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) afgewezen.
Met het besluit van 16 april 2021 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van WWP ongegrond verklaard.
WWP heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 28 november 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Overwegingen

1. In geschil is of de minister WWP terecht niet heeft aangemerkt als actieve landbouwer.
2 De minister stelt zich op het standpunt dat WWP niet heeft aangetoond dat zij actieve landbouwer is. WWP (op de peildatum slechts gevestigd op het adres [adres 1] in Medemblik) stond namelijk op de peildatum 15 mei 2020 niet ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) met een hoofdactiviteit landbouw, maar met een niet-landbouwactiviteit.
3 WWP voert aan dat zij al sinds jaar en dag in hoofdzaak een landbouwbedrijf voert. Als gevolg van een miscommunicatie tussen WWP en de KvK is de hoofdvestiging van WWP met hoofdactiviteit landbouw (gevestigd op het adres [adres 2] in Medemblik) per abuis in het handelsregister per 13 mei 2020 opgeheven in plaats van van adres gewijzigd. De KvK heeft bij die opheffing, zonder dat WWP daarom verzocht had, ook de bijbehorende SBI-codes voor landbouwactiviteiten uit het handelsregister geschrapt. WWP voert aan dat zij door die bijzondere omstandigheden buiten haar schuld niet correct op 15 mei 2015 in het handelsregister stond ingeschreven (zie uitspraak van het College van 11 september 2018, ECLI:NL:CBB:2018:482). Ook vormt dat een kennelijke fout, omdat de minister wist dat WWP sinds jaar en dag een landbouwbedrijf voert en de opheffing hiermee in strijd is.
WWP had bovendien de mogelijkheid moeten krijgen het gebrek te herstellen of een accountantsverklaring te overleggen, omdat de aanvraag gebrekkig was (artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). WWP voert verder aan dat de foutieve inschrijving nog vóór het besluit van 22 december 2020 is hersteld en dat de KvK WWP met terugwerkende kracht op 15 mei 2020 met een landbouwactiviteit als hoofdactiviteit heeft ingeschreven. WWP voert ten slotte onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 8 mei 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:312 (https://pi.rechtspraak.minjus.nl/), onder 6.2) aan dat het bestreden besluit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dat een deugdelijke motivering en zorgvuldige belangenafweging ontbreekt. De minister spreekt zichzelf immers tegen door in het besluit van
22 december 2020 aan te geven dat WWP met een accountantsverklaring aanspraak kon maken op de basisbetaling, maar in het bestreden besluit aan te geven dat een accountantsverklaring WWP niet kon baten, omdat geen sprake was van een landbouwactiviteit op de onderhavige vestiging.
4.1
Het College overweegt als volgt.
4.2
Artikel 9, derde lid, van Verordening 1307/2013 [1] bepaalt – kort gezegd – dat de lidstaten op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria kunnen besluiten dat geen rechtstreekse betalingen worden toegekend aan (rechts-)personen: a) van wie de landbouwactiviteiten slechts een onaanzienlijk deel uitmaken van hun totale economische activiteiten; en/of b) van wie de voornaamste activiteit of ondernemingsdoel niet de uitoefening van een landbouwactiviteit is.
4.3
De landbouwer moet ingeschreven staan met een landbouwactiviteit als hoofdactiviteit. Dit is bepaald in artikel 2.3, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling. Om in het jaar 2020 in aanmerking te kunnen komen voor rechtstreekse betalingen moet een landbouwer of diens onderneming uiterlijk op 15 mei 2020, de uiterste datum voor het indienen van de aanvraag, staan ingeschreven in het handelsregister onder de vermelding van de verkorte omschrijving van de landbouwactiviteit en de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) beginnend met de cijfers 011, 012, 013, 014, 015 of 016. Dit is bepaald in artikel 2.3, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling.
4.4
Niet in geschil is dat WWP op 15 mei 2020 met de SBI-code 46212 (groothandel in zaden, pootgoed en peulvruchten) als hoofdactiviteit stond ingeschreven in het handelsregister. Dat is geen landbouwactiviteit als bedoeld in 4.3 zodat WWP niet voldeed aan de gestelde eis. Van WWP als professionele marktdeelnemer mag worden verwacht dat zij ervoor zorgt dat zij tijdig en op de juiste wijze in het handelsregister geregistreerd staat (zie uitspraak van het College van 13 juli 2021, ECLI:NL:CBB:2021:722) en dat zij zich ervan bewust is dat bij het opheffen van de vestiging ook de SBI-codes zouden verdwijnen. De KvK heeft op 14 januari 2020 bij WWP nagevraagd of het (wel) de bedoeling was de vestiging aan de [adres 2] op te heffen en verzocht een eventuele opheffing zelf via de website van de KvK door te geven. Vervolgens heeft WWP de opheffing zelf doorgegeven. In die omstandigheden ziet het College geen reden, ook als de opheffing achteraf op een misverstand bij WWP berustte, van de Uitvoeringsregeling af te wijken. Ook is er geen sprake van bijzondere omstandigheden of een kennelijke fout. Een kennelijke fout in de zin van het werkdocument van de Europese Commissie nr. AGR 49533/2002 heeft alleen betrekking op een tegenstrijdigheid in de aanvraag en niet op een foutieve uitschrijving door de KvK. Dit heeft WWP ter zitting ook erkend. Omdat de aanvraag volledig was, was de minister ook niet gehouden om WWP op grond van artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te vullen. Dat de foutieve inschrijving voorafgaand aan het besluit van 22 december 2020 en tevens met terugwerkende kracht is hersteld, doet ten slotte niet af aan het oordeel van het College, omdat de peildatum voor inschrijving als actieve landbouwer 15 mei 2020 is (zie de uitspraak van het College van 4 september 2018, ECLI:NL:CBB:2018:464).
4.5
Het College oordeelt verder dat het bestreden besluit niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, het motiverings- of het zorgvuldigheidsbeginsel. De zaak waar WWP in verband met het gelijkheidsbeginsel naar verwijst heeft, anders dan onderhavige zaak, betrekking op een onderneming die met een hoofdactiviteit landbouw op een nevenvestiging in plaats van op zijn hoofdvestiging in het handelsregister was ingeschreven. Op grond van artikel 2.3, tweede lid en derde lid, van de Uitvoeringsregeling geldt dat als uit de inschrijving bij de KvK volgt dat de landbouwactiviteit geen hoofdactiviteit is, de landbouwer met een accountantsverklaring dient aan te tonen dat de landbouwactiviteiten een belangrijk deel uitmaken van de totale economische activiteiten. WWP stond alleen met een niet-landbouwactiviteit ingeschreven. Er is er dus geen sprake van gelijke gevallen en een accountantsverklaring had WWP op grond van artikel 2.3, tweede lid en derde lid, van de Uitvoeringsregeling dus ook niet kunnen baten. In het bestreden besluit is ook uitgelegd dat een accountantsverklaring WWP niet kon baten en daarmee is het motiveringsgebrek in het primaire besluit hersteld. Ook heeft de minister geen ruimte voor een belangenafweging, omdat het eerste lid van artikel 3:4 van de Awb dat uitsluit voor zover dit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College 8 maart 2017, ECLI:NL:CBB:2017:81). De voorwaarden voor de uitbetaling van betalingsrechten vloeien rechtstreeks voort uit artikel 9 van Verordening 1307/2013 en artikel 2.3 van de Uitvoeringsregeling. Omdat WWP niet aan die voorwaarden voldoet, heeft de minister de aanvraag terecht en op goede gronden afgewezen.
5 Het beroep is ongegrond.
6 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. T. Pavićević en mr. H.G. Rottier, in aanwezigheid van mr. M.Y. Douglas-Hamilton, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2024.
w.g. R.C. Stam w.g. M.Y. Douglas-Hamilton

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad.