Op 19 december 2023 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaken 22/1336 en 22/1337, waarin twee pluimveeslachterijen in beroep gingen tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Deze besluiten betroffen facturen voor vergoedingen die de minister had geïnd ter dekking van de kosten van officiële controles in slachthuizen. De bedrijven stelden dat de minister ten onrechte de bezwaren tegen deze facturen ongegrond had verklaard. Het College oordeelde dat de bestreden besluiten niet in stand konden blijven en verklaarde de beroepen gegrond. De minister werd opgedragen om binnen dertig weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van de bedrijven, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.
De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De bedrijven, die pluimveeslachthuizen exploiteren, hadden eerder al bezwaar gemaakt tegen vergelijkbare facturen, en het College had in eerdere uitspraken vastgesteld dat de minister niet het vereiste inzicht had gegeven in de opbouw van de tarieven voor de controles. Het College concludeerde dat de door de minister gebruikte retributiesystematiek voor de NVWA-tarieven aanvaardbaar was, maar dat er onterecht kosten waren doorberekend aan de bedrijven.
De uitspraak is een vervolg op eerdere uitspraken van het College en bevestigt dat de geschilpunten in deze zaken identiek zijn aan die in eerdere procedures. Het College heeft de minister opgedragen om de nieuwe besluiten te nemen, waarbij de termijn voor het nemen van deze besluiten is vastgesteld op dertig weken na verzending van de uitspraak. De kosten van het beroep worden niet opnieuw vergoed, aangezien deze al in eerdere procedures zijn behandeld. De minister dient wel het griffierecht te vergoeden aan de bedrijven.