ECLI:NL:CBB:2023:710

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
22/1336 en 22/1337
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake kosten van officiële controles in pluimveeslachterijen

Op 19 december 2023 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaken 22/1336 en 22/1337, waarin twee pluimveeslachterijen in beroep gingen tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Deze besluiten betroffen facturen voor vergoedingen die de minister had geïnd ter dekking van de kosten van officiële controles in slachthuizen. De bedrijven stelden dat de minister ten onrechte de bezwaren tegen deze facturen ongegrond had verklaard. Het College oordeelde dat de bestreden besluiten niet in stand konden blijven en verklaarde de beroepen gegrond. De minister werd opgedragen om binnen dertig weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van de bedrijven, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

De uitspraak is gedaan zonder zitting, omdat het College voldoende informatie had om tot een oordeel te komen. De bedrijven, die pluimveeslachthuizen exploiteren, hadden eerder al bezwaar gemaakt tegen vergelijkbare facturen, en het College had in eerdere uitspraken vastgesteld dat de minister niet het vereiste inzicht had gegeven in de opbouw van de tarieven voor de controles. Het College concludeerde dat de door de minister gebruikte retributiesystematiek voor de NVWA-tarieven aanvaardbaar was, maar dat er onterecht kosten waren doorberekend aan de bedrijven.

De uitspraak is een vervolg op eerdere uitspraken van het College en bevestigt dat de geschilpunten in deze zaken identiek zijn aan die in eerdere procedures. Het College heeft de minister opgedragen om de nieuwe besluiten te nemen, waarbij de termijn voor het nemen van deze besluiten is vastgesteld op dertig weken na verzending van de uitspraak. De kosten van het beroep worden niet opnieuw vergoed, aangezien deze al in eerdere procedures zijn behandeld. De minister dient wel het griffierecht te vergoeden aan de bedrijven.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/1336 en 22/1337
uitspraak zonder zitting van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats 1] ,

[naam 2] B.V., te [plaats 2]

(gemachtigde: mr. K.J. Defares),
hierna gezamenlijk aangeduid als de bedrijven,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Inleiding

1 Deze uitspraak gaat over facturen waarmee de minister bij de bedrijven vergoedingen heeft geïnd ter dekking van de kosten van officiële controles in slachthuizen, ook wel keuringswerkzaamheden genoemd (facturen). Met de besluiten van 14 juni 2022 (bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van de bedrijven tegen deze facturen ongegrond verklaard. In deze uitspraak beslist het College op de beroepen die de bedrijven hebben ingesteld tegen de bestreden besluiten. De bedrijven krijgen gedeeltelijk gelijk. De bestreden besluiten houden daarom geen stand. Hierna zal het College zijn oordeel motiveren en zijn beslissing geven.

Beoordeling

2 Het College doet deze uitspraak zonder zitting, omdat het over voldoende informatie beschikt om tot dit oordeel te komen. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
3 De bedrijven exploiteren pluimveeslachthuizen. Ter dekking van kosten van controles door dierenartsen en practitioners die werkzaam zijn bij de NVWA inde de minister vergoedingen bij de bedrijven op grond van artikel 27, eerste en vierde lid, aanhef en onder a, en bijlage VI, punten 1, 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (Verordening 882/2004) en de Regeling NVWA-tarieven.
4 De facturen zijn eerder in beroep bij het College aan de orde geweest, nadat de minister de daartegen door de bedrijven gemaakte bezwaren ongegrond had verklaard. Daarover gaat de uitspraak van het College van 22 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:132) in de zaken 17/1537 en 17/1538, die met toepassing van artikel 8:57 van de Awb zonder zitting is gedaan. Daarin heeft het College wat over de aangevoerde beroepsgronden is overwogen in de uitspraak van 20 oktober 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:707), voor zover relevant, overgenomen. In de zaken die hebben geleid tot genoemde uitspraak van 20 oktober 2020 ging het om de doorberekening van kosten van keuringen in slachterijen van rood vlees. Zowel in de genoemde zaken 17/1537 en 17/1538 als in de zaken die hier aan de orde zijn, gaat het om het doorberekenen van kosten van keuringen in pluimveeslachterijen. In verband met dit verschil overwoog het College in genoemde uitspraak van 22 maart 2022 het volgende. Het College stelde vast dat voor beide soorten keuringen, op een enkele uitzondering na, dezelfde regelgeving voor het doorberekenen van kosten geldt. Zo’n uitzondering betreft de doorberekening van de kosten van officiële assistenten die in dienst zijn van de besloten vennootschap Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS). Die kosten speelden niet in de betreffende beroepen van de bedrijven. Het gegeven dat de bedrijven pluimveeslachterijen zijn, stond naar het oordeel van het College niet in de weg aan het doen van de uitspraak. Van essentiële verschillen in de doorberekening van kosten in pluimveeslachterijen en slachterijen van rood vlees is het College niet gebleken. Het College stelde vast dat de beroepsgronden van de bedrijven op een aantal punten verschilden van de gronden in de zaken die hebben geleid tot genoemde uitspraak van 20 oktober 2020. Omdat het om ondergeschikte verschillen ging, heeft het College wat over de aangevoerde beroepsgronden is overwogen in de uitspraak van 20 oktober 2020, voor zover relevant, overgenomen. Dat oordeel houdt - kort gezegd - in dat de minister ten onrechte niet het vereiste inzicht heeft gegeven in de opbouw van de tarieven die hij in rekening brengt voor de controles. Het College heeft daarom de beroepen tegen de betreffende besluiten op bezwaar gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat de minister nieuwe besluiten op de bezwaren moet nemen binnen de daarvoor gestelde termijn.
5 Naar aanleiding hiervan heeft de minister met de bestreden besluiten opnieuw beslist op de bezwaren van de bedrijven. Het gecombineerde beroepschrift van de bedrijven in deze zaken komt overeen met het gecombineerde beroepschrift dat vier slachterijen van rood vlees hebben ingediend tegen de besluiten van de minister van 20 april 2021. Die besluiten heeft de minister genomen ter uitvoering van de hiervoor genoemde uitspraak van 20 oktober 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:707). Daarin heeft het College de minister opgedragen om nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van deze slachthuizen tegen daarin aan de orde zijn soortgelijke facturen vanwege dezelfde hiervoor in 4 genoemde tekortkoming van de minister. Het gecombineerde beroepschrift van de bedrijven in deze zaken komt ook overeen met het gecombineerde beroepschrift dat een aantal slachterijen van rood vlees heeft ingediend tegen de nieuwe besluiten die de minister heeft genomen naar aanleiding van de uitspraak van 20 oktober 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:709).
6 Op 25 januari 2022 heeft het College een regiezitting gehouden over de behandeling van de beroepen die hier aan de orde zijn, de in 5 bedoelde beroepsprocedures en nog enkele andere beroepen waarin dezelfde materie aan de orde is. Het doel van deze regiezitting was onder andere om wat betreft al deze procedures tot een eventuele afbakening te komen van zaken die inhoudelijk op een zitting zouden moeten worden behandeld en die waarvoor dat mogelijk niet nodig zou zijn. Partijen zijn tijdens deze zitting overeengekomen dat de beroepen tegen de besluiten van 20 april 2021 die een vervolg zijn op de uitspraak van 20 oktober 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:707) inhoudelijk op een zitting worden behandeld en dat de beroepen van een aantal andere slachterijen van rood vlees tegen besluiten van 14 oktober 2021 die een vervolg zijn op de uitspraak van 20 oktober 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:709) over dezelfde materie in beginsel met toepassing van artikel 8:54 van de Awb of artikel 8:57 van de Awb zonder zitting worden afgedaan. Voor partijen speelde daarbij mee dat de besluiten van 20 april 2021 van eerdere datum zijn dan de besluiten van 14 oktober 2021en dus op deze besluiten voorlopen. Tijdens de regiezitting is ook gesproken over de beroepen van de bedrijven 17/1537 en 17/1538, waarop het College toen nog geen uitspraak had gedaan. Zoals hiervoor in 4 is vermeld, heeft het College die uitspraak gedaan op 22 maart 2022. Vervolgens heeft het College de bedrijven bericht dat het College voornemens is om de onderhavige twee zaken (22/1336 en 22/1337), die een vervolg zijn op de zaken 17/1537 en 17/1538, te behandelen op dezelfde wijze als de zaken die een vervolg zijn op de uitspraak van 20 oktober 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:709), dus in beginsel zonder zitting. Partijen hebben hierop instemmend gereageerd. Het College heeft de beroepen tegen de wat betreft de hiervoor genoemde vier slachterijen van rood vlees genomen besluiten van 20 april 2021 op 5 december 2022 en 7 december 2022 op zitting behandeld. Bij uitspraak van 26 september 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:473) heeft het College beslist op deze beroepen. In die uitspraak heeft het College de beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 20 april 2021 vernietigd en bepaald dat de minister binnen dertig weken na de dag van verzending van de uitspraak nieuwe besluiten moet nemen op de bezwaren.
7 De geschilpunten in deze zaken zijn identiek aan de geschilpunten in de zaken waarin het College op 26 september 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:473) uitspraak heeft gedaan, behalve voor zover die uitspraak ook gaat over het doorberekenen van kosten van KDS. Dat speelt niet in de beroepen van de bedrijven. Omdat het College ook nu niet is gebleken van essentiële verschillen in de doorberekening van kosten in pluimveeslachterijen en slachterijen van rood vlees, neemt het College al wat over genoemde geschilpunten is overwogen hier in deze uitspraak over, met uitzondering van die onderdelen van de uitspraak die over KDS gaan (10.9 t/m 10.18 en 11.14 t/m 11.22 en 12 voor zover dat onderdeel over KDS gaat). Dit houdt in dat de door de minister gebruikte retributiesystematiek voor de NVWA-tarieven aanvaardbaar is, maar dat de minister bij de bedrijven ten onrechte een aantal kosten heeft doorberekend in de bij hen in rekening gebrachte vergoeding voor de uitvoering van de officiële controles door de NVWA.

Conclusie

8 Dit leidt er toe dat het College aanleiding ziet om de beroepen in deze zaken kennelijk gegrond te verklaren, de hierin bestreden besluiten te vernietigen en te bepalen dat de minister nieuwe besluiten op bezwaar dient te nemen, met inachtneming van de hiervoor in 7 bedoelde overwegingen. Het College stelt de termijn voor het nemen van de nieuwe besluiten op bezwaar vast op dertig weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
9 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat voortzetting van het onderzoek niet nodig is.

Proceskosten

10 Bij uitspraak van heden in procedure 21/1331 tot en met 21/1341 en 21/1344 tot en met 21/1359 (ECLI:NL:CBB:2023:687) heeft het College geoordeeld dat de beroepen van de bedrijven, de beroepen van de slachthuizen in de zaken 21/1331 tot en met 21/1341 en 21/1344 tot en met 21/1359 en de beroepen van de bedrijven die levend vee exporteren in 21/1342 en 21/1343 zijn aan te merken als samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Deze zaken worden voor de bepaling van de hoogte van de te vergoeden kosten in beroep daarom als één zaak als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Bpb beschouwd. Omdat de kosten voor de aan al deze bedrijven beroepsmatig verleende rechtsbijstand in verband met de behandeling van het beroep al voor vergoeding in aanmerking zijn gebracht in de procedure 21/1331 tot en met 21/1341 en 21/1344 tot en met 21/1359, komen deze kosten in de onderhavige procedures niet nogmaals voor vergoeding in aanmerking.
11 De minister dient eveneens het door ieder van de bedrijven betaalde griffierecht per bedrijf te vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt de minister op binnen dertig weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan ieder van de bedrijven te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. C.D.V. Efstratiades
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat u kunt doen als u het niet eens bent met deze uitspraak

Tegen deze uitspraak kunt u in verzet gaan bij het College. U doet dit door in een brief (het verzetschrift) toe te lichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak. Zorg ervoor dat het College uw verzetschrift op tijd ontvangt, namelijk binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In uw verzetschrift kunt u het College vragen om mondeling te mogen toelichten waarom u het niet eens bent met de uitspraak.