ECLI:NL:CBB:2023:636

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
22/1595
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 voor MKB-onderneming

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 november 2023, betreft het een beroep van [naam 1] B.V. tegen de minister van Economische Zaken en Klimaat inzake de vaststelling van een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De minister had op 18 januari 2022 de subsidie voor het eerste kwartaal van 2021 vastgesteld op € 0,-, omdat de onderneming niet voldeed aan de voorwaarde van een omzetverlies van ten minste 30%. De onderneming had eerder een voorschot van € 3.309,31 ontvangen, dat nu teruggevorderd werd. De onderneming stelde dat de minister ten onrechte de aangifte omzetbelasting als uitgangspunt had genomen, omdat deze ook aanbetalingen als omzet meerekende. De minister verdedigde zijn besluit door te stellen dat de subsidie terecht op nihil was vastgesteld, omdat het omzetverlies minder dan 30% bedroeg. Tijdens de zitting op 11 september 2023 werd de zaak behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten toelichtten. Het College oordeelde dat de minister terecht de aangifte omzetbelasting had gebruikt voor de berekening van het omzetverlies en dat de subsidie op grond van de wetgeving correct was vastgesteld op € 0,-. Het beroep van de onderneming werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1595

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigde: M. van der Burgt).

Procesverloop

Met het besluit van 18 januari 2022 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het eerste kwartaal (Q1) van 2021 verleende subsidie van € 4.946,64,- vastgesteld op
€ 0,- en het al betaalde voorschot van € 3.309,31 teruggevorderd.
Met het besluit van 13 juli 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 11 september 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van de onderneming en van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1 De onderneming heeft op 25 oktober 2021 een verzoek tot vaststelling van de verleende subsidie ingediend. De minister heeft de subsidie vastgesteld op € 0,-, omdat de onderneming niet voldoet aan de voorwaarde dat het omzetverlies ten minste 30% bedraagt. In het bestreden besluit heeft de minister toegelicht dat hij bij de vaststelling van de subsidie is uitgegaan van de omzetgegevens, zoals die volgen uit de aangifte omzetbelasting. De omzet in de referentieperiode Q1 2019 bedroeg € 59.464,-. De omzet in de subsidieperiode Q1 2021 bedroeg € 84.682,-. De minister heeft de subsidie daarom vastgesteld op € 0,-. De ondernemer moet het voorschot, dat zij al had ontvangen, terugbetalen. De ondernemer is het daarmee niet eens en heeft beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2.1
Een subsidie wordt alleen verstrekt aan een MKB-onderneming waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt (artikel 2.2.1, tweede lid aanhef en onder a, van de TVL). Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen. De uitkomst wordt uitgedrukt in procenten. In artikel 2.2.2, vijfde lid, van de TVL staat dat, indien de getroffen MKBonderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, als omzet van de onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.
2.2
Uitgangspunt bij de vaststelling van een subsidie is dat het bestuursorgaan deze overeenkomstig de subsidieverlening vaststelt. De subsidie kan ook lager vastgesteld worden (artikel 4:46, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). In artikel 2.1.10, vijfde lid, van de TVL staat dat de subsidie in ieder geval op nihil wordt vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.
2.3
Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming stelt dat de minister ten onrechte de aangifte omzetbelasting Q1 van 2021 als uitgangspunt heeft genomen. Het door de onderneming gebruikte boekhoudprogramma rekent om onverklaarbare reden ook posten als ‘aanbetalingen/of deposito’ als omzet in de aangifte omzetbelasting. In het geval van de onderneming gaat het specifiek om een aanbetaling van € 50.000,- en een bedrag van € 2.379,02 inzake TVLsubsidie. Volgens de onderneming heeft de minister ten onrechte de aanbetaling van € 50.000,- meegerekend in de berekening van het omzetverlies, omdat die moet worden meegeteld in de omzet van het derde kwartaal van 2021. Ook het bedrag van € 2.379,02 aan verleende TVL-subsidie moet van de omzet worden afgetrokken. Volgens de onderneming bedraagt de totale omzet van Q1 2021 daarmee € 31.710,-.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt zich op het standpunt dat het omzetverlies minder dan 30% bedraagt, zodat de subsidie terecht op nihil is vastgesteld (artikel 2.2.10, vijfde lid, van de TVL in verbinding met artikel 4:46, tweede lid van de Awb). De minister kijkt bij de berekening van het omzetverlies naar de omzet die is opgegeven bij de Belastingdienst in zowel de referentieperiode als in de subsidieperiode. De minister verwijst hierbij naar een drietal uitspraken van het College (ECLI:NL:CBB:2022:323, ECLI:NL:CBB:2022:785 en ECLI:NL:CBB:2022:813).
Beoordeling door het College
5.1
De regelgever heeft er, in verband met de uitvoerbaarheid en de beperking van de administratieve lasten, voor gekozen de aangifte omzetbelasting te gebruiken voor het bepalen van de omzet. Het College heeft in de uitspraak van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) al geoordeeld dat dit geen onredelijk uitgangspunt is.
De TVL biedt geen grondslag om af te wijken van deze berekeningswijze. Er staat wel een uitzondering in artikel 2.2.2, zesde lid, van de TVL, maar die is hier niet van toepassing, omdat de onderneming omzetbelasting betaalt. Daarnaast heeft het College in de uitspraak van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:491) geoordeeld dat de minister alleen mag afwijken van de aangifte omzetbelasting indien de Belastingdienst concludeert dat de aangifte onjuist is en overgaat tot aanpassing. Ter zitting heeft de onderneming bevestigd geen suppletieaangifte te hebben gedaan. Het voorgaande betekent dat de minister terecht is uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst zoals die volgen uit de aangifte omzetbelasting. Op grond van die omzetgegevens wordt niet voldaan aan het vereiste dat het omzetverlies ten minste 30% bedraagt. Daarom was de minister bevoegd om de subsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb lager vast te stellen.
5.2
Vervolgens is de vraag of de minister van die bevoegdheid gebruik heeft mogen maken. In artikel 2.1.10, vijfde lid, van de TVL is opgenomen dat de subsidie in ieder geval op nihil wordt vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt. Dit betekent dat de bevoegdheid tot het lager vaststellen van de subsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb in dit geval wordt ingevuld door artikel 2.1.10, vijfde lid, van de TVL. Het College heeft in de uitspraak van 20 december 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:806) geoordeeld dat de verplichting tot nihilstelling passend is bij de aard, het doel en de structuur van de TVL. Dit betekent dat de regelgever binnen zijn bevoegdheden is gebleven bij het vaststellen van de verplichting tot nihilstelling bij een omzetverlies van minder dan 30%. Het College komt dan ook tot de slotsom, dat verweerder de subsidie van de vennootschap terecht heeft vastgesteld op € 0,-.
6 De ondernemer heeft geen gronden aangevoerd tegen de terugvordering van het voorschot. Daarom behoeft de terugvordering geen bespreking.

Slotsom

7 Het beroep is ongegrond.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel in aanwezigheid van mr. D. Uç, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.
w.g. H. van den Heuvel w.g. D. Uç

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:46, eerste en tweede lid
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
Artikel 2.2.1, eerste en tweede lid, onder a
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
Artikel 2.2.2, eerste, tweede, vijfde en zesde lid
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2019.
5. Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.
6. Voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen, bedoeld in het vijfde lid, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.
Artikel 2.2.4, eerste lid, onder a en d
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels;
d. indien het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de schatting van de omzet in de subsidieperiode, zoals opgenomen in de subsidieaanvraag, gedeeld door de omzet in de referentieperiode en uitgedrukt in procenten, minder dan 30% bedraagt;
Artikel 2.2.10, vijfde lid
5. De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.