13.3In overweging 31 van de preambule bij Verordening 609/2013, is vermeld: “In de Unie komen steeds meer op melk gebaseerde dranken en soortgelijke producten op de markt die worden aangeprezen als bijzonder geschikt voor peuters. Deze producten, [..] worden vaak in de handel gebracht onder benamingen als „groeimelk”, „peutermelk” en dergelijke. Hoewel deze producten thans zijn gereguleerd op grond van verschillende uniale rechtshandelingen, [..] vallen zij niet onder bestaande specifieke maatregelen die van toepassing zijn op levensmiddelen voor zuigelingen en peuters. Over de vraag of deze producten beantwoorden aan specifieke voedingsbehoeften van de doelgroep, lopen de meningen uiteen. [..]”
14 Het College is het oneens met de rechtbank dat de term ‘groeimelk’ een gezondheidsclaim is. De rechtbank erkent dat ‘groeimelk’ sinds lang een algemeen gebruikte term is, zoals ook blijkt uit het feit dat die term in overweging 31 van de preambule van Verordening 609/2013 als voorbeeld van een benaming van een melkproduct voor peuters is vermeld, maar heeft aan dit feit onvoldoende betekenis toegekend. Uit die overweging volgt immers dat de term ‘groeimelk’ al voor 2013, het jaar van de verordening, in Europa bekend was als benaming van op melk gebaseerde dranken voor peuters, dat zijn volgens artikel 2, tweede lid, onder b, van Verordening 609/2013 kinderen van 1 tot 3 jaar. Het College ziet geen aanleiding om [naam 1] niet te volgen in haar ter zitting aangevoerde standpunt dat het woord ‘groeimelk’ ook nu nog in die betekenis wordt gebruikt. De minister heeft dat ook niet betwist. Gelet op die sinds lange tijd gangbare betekenis zal de gemiddelde consument, anders dan de minister meent, dat woord op de verpakking van [product 3] niet opvatten als een claim dat [product 3] zich onderscheidt van andere producten omdat het bevorderlijk zou zijn voor de groei en ontwikkeling van kinderen. De gemiddelde consument zal dat woord eerder zo opvatten dat [product 3] een melkproduct is voor kinderen vanaf ongeveer 1 jaar. Niet valt niet in te zien dat, zoals de minister heeft gesteld, het woord ‘groeimelk’ naast dat het de hiervoor vermelde betekenis heeft, tegelijkertijd ook nog een voor meerderlei uitleg vatbare fantasienaam kan zijn én een gezondheidsclaim als hiervoor bedoeld. De rechtbank is de minister ten onrechte in dit standpunt gevolgd.
15 Uit wat onder 14 is overwogen, volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [naam 1] artikel 14 van Verordening 1924/2006 en artikel 2, vierde lid, van het Warenwetbesluit informatie levensmiddelen heeft overtreden en dat de minister daarvoor de boete van € 787,50 mocht opleggen. Het hoger beroep slaagt in zoverre.
16 Het hoger beroep slaagt. Het College zal de uitspraak van de rechtbank van 25 oktober 2022 vernietigen voor zover de boete voor de gezondheidsclaim in stand is gelaten. Wat partijen daarover verder nog hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal het College het beroep tegen het bestreden boetebesluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen voor zover de boete voor de gezondheidsclaim is gehandhaafd. Het College zal het eerste boetebesluit, waarmee de boetes van € 525,00 voor misleidende voedselinformatie en van € 787,50 voor de gezondheidsclaim zijn opgelegd, voor de duidelijkheid volledig herroepen en zelf in de zaak voorzien door de totale boete vast te stellen op € 525,00 voor misleidende voedselinformatie. Het College zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden boetebesluit. Het College zal de uitspraak van de rechtbank voor het overige bevestigen.
17 Het College bepaalt dat de minister de proceskosten van [naam 1] moet vergoeden. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 4.542,00 (één punt voor het bezwaarschrift, één punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 597,00 en een wegingsfactor 1, één punt voor het beroepschrift, één punt voor het bijwonen van de zitting in beroep, één punt voor het hogerberoepschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting in hoger beroep, met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor 1).