ECLI:NL:CBB:2023:610
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidieaanvraag op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 31 oktober 2023, zaaknummer 22/1782, wordt de aanvraag van een ondernemer voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) beoordeeld. De ondernemer had in eerste instantie subsidie ontvangen, maar deze werd later op nihil vastgesteld door de minister van Economische Zaken en Klimaat, omdat de ondernemer niet voldeed aan de eis van minimaal 30% omzetverlies. De ondernemer had haar bedrijf op 1 juli 2019 ingeschreven in het handelsregister, maar de kapperszaak opende pas op 11 november 2019. De minister hanteerde het vierde kwartaal van 2019 als referentieperiode voor de omzetberekening, terwijl de ondernemer betoogde dat de omzet in het derde kwartaal van 2019 ook meetelde, omdat zij al omzet had gegenereerd door haar diensten aan kennissen aan te bieden.
De ondernemer stelde dat de nihilstelling onbillijk was, vooral voor startende ondernemers die tijdens de pandemie extra moeilijkheden ondervonden. Het College oordeelde echter dat de minister terecht de referentieperiode had vastgesteld op het vierde kwartaal van 2019, en dat de ondernemer niet kon aantonen dat er sprake was van evidente juridische belemmeringen voor het openen van de kapperszaak. Het College concludeerde dat de minister de subsidie op nihil had mogen vaststellen, en dat de ondernemer niet in aanmerking kwam voor een hogere subsidie.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels binnen de TVL en de noodzaak voor ondernemers om aan de gestelde voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Het College verklaarde het beroep van de ondernemer ongegrond en stelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.