Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2023 in de zaak tussen
[naam 1] B.V., te [plaats 1] , ( [naam 1] )
de minister van Economische Zaken en Klimaat
Procesverloop
Overwegingen
Slotsom
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft [naam 1] B.V. beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarin een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor de periode juli 2021 tot en met september 2021 werd toegekend. De minister had een subsidiebedrag van € 29.797,25 vastgesteld, maar [naam 1] was van mening dat de minister de verkeerde referentieperiode had gehanteerd voor de berekening van de subsidie. [naam 1] stelde dat de referentieperiode Q4 2019 had moeten zijn, terwijl de minister Q3 2020 als referentieperiode gebruikte. De minister verklaarde het bezwaar van [naam 1] ongegrond, wat leidde tot het beroep.
Tijdens de zitting op 20 juli 2023 werd het standpunt van [naam 1] toegelicht door haar gemachtigde, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door twee gemachtigden. [naam 1] voerde aan dat de minister ten onrechte de datum van inschrijving in het handelsregister had gewijzigd en dat dit nadelig was voor de subsidieaanvraag. De minister verdedigde zijn standpunt door te stellen dat de inschrijfdatum bepalend was voor de referentieperiode en dat er geen juridische belemmeringen waren die de keuze voor de referentieperiode konden beïnvloeden.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister de TVL-regeling correct had toegepast en dat de inschrijfdatum in het handelsregister leidend was. Het College concludeerde dat de minister terecht de referentieperiode Q3 2020 had gehanteerd en dat het beroep van [naam 1] ongegrond werd verklaard. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.