ECLI:NL:CBB:2022:640

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 september 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
21/1141
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 op een niet-ambulante onderneming

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 september 2022, zaaknummer 21/1141, is het beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL Q1 2021) ongegrond verklaard. Appellante, een organisatie die groepsactiviteiten en sportevenementen organiseert, had haar aanvraag ingediend, maar deze was afgewezen omdat zij niet voldeed aan het vestigingsvereiste. Dit vereiste dat de onderneming ten minste één vestiging moest hebben met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of een vestiging die fysiek is afgescheiden van de privéwoning van de eigenaar.

De minister van Economische Zaken en Klimaat had in zijn besluiten aangegeven dat appellante niet als ambulante onderneming kon worden aangemerkt, omdat de SBI-codes waaronder zij geregistreerd stond, niet in de lijst van ambulante ondernemingen waren opgenomen. Appellante voerde aan dat haar aanvraag voor eerdere subsidies wel was goedgekeurd en dat haar omstandigheden niet waren veranderd. Het College oordeelde echter dat de wetgever had gekozen voor een strikte definitie van ambulante ondernemingen en dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor subsidie.

Het College concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat appellante niet aan het vestigingsvereiste voldeed. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste SBI-codes en de noodzaak voor ondernemingen om aan de specifieke voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor subsidies. De beslissing is openbaar uitgesproken en er zijn geen proceskosten vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1141

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 september 2022 in de zaak tussen

[naam 1] h.o.d.n. [naam 2] , te [plaats] , appellante,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. M.C. Huver en mr. H.G.M. Wammes).

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (Q1 2021 TVL) afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2022. Appellante was niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Aanleiding van deze procedure
2. Appellante heeft een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de TVL.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de onderneming van appellante niet voldoet aan het vestigingsvereiste. De onderneming dient ten minste één vestiging te hebben met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar, dan wel een vestiging die fysiek is afgescheiden van de privéwoning van de eigenaar en is voorzien van een eigen opgang of toegang. Dat staat in artikel 1 en artikel 2, tweede lid, onder e, onder 1°, van de TVL. Daarvan is geen sprake. Ook worden de SBI-codes waarmee appellante op 15 maart 2020 staat ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK), te weten 85.51.9 (overig sport- en recreatieonderwijs) en 47999 (detailhandel via overige distributievormen), niet aangemerkt als ambulante onderneming of horeca onderneming.
Standpunt appellante
4. Appellante voert aan dat zij het onbegrijpelijk vindt dat de aanvragen voor de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS), TVL 1 en TVL Q4 2020 wel zijn toegekend en dat haar aanvraag voor Q1 2021 is afgewezen, zonder dat haar omstandigheden zijn veranderd. Volgens haar dient zij alsnog subsidie te krijgen op grond van de juiste en later toegevoegde SBI-codes 93.12.9 (overig buitensport) en 93.19 (overige sportactiviteiten).
Beoordeling door het College
5. Het College stelt vast dat over de daadwerkelijke werkzaamheden van appellante tussen partijen geen verschil van mening bestaat. Appellante is in het handelsregister van de KvK ingeschreven met de bedrijfsomschrijving ‘Organisatie groepsactiviteiten, teambuilding, sportevenementen. Persoonlijke sport-coaching om de lifestyle te optimaliseren, teven(s) de verkoop aan particulieren van training-accessoires’, hetgeen volgens verweerder passend is bij de feitelijke activiteiten van appellante als organisator van sportevenementen. Verder is niet in geschil dat de SBI-code 93.19 (overige sportactiviteiten) zou kunnen aansluiten bij appellantes bedrijfsomschrijving. Ook is tussen partijen niet in geschil dat appellante niet voldoet aan het vestigingsvereiste van artikel 2.2.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL.
6. Verweerder heeft er naar het oordeel van het College terecht op gewezen dat de onderneming van appellante geen ambulante onderneming betreft, zodat een uitzondering op het vestigingsvereiste niet kan worden gemaakt. De SBI-codes 85.51.9 en 47999, waarmee appellante op de peildatum stond ingeschreven in het handelsregister zijn immers niet opgenomen in de lijst met SBI-codes die in artikel 2.2.a1 van de TVL zijn toegeschreven aan een ambulante onderneming. Hetzelfde geldt voor de door appellante later toegevoegde SBI-codes, te weten 93.12.9 en 93.19. Dat de SBI-codes van de onderneming van appellante niet zijn opgenomen onder de SBI-codes van ambulante ondernemingen in artikel 2.2.a1 van de TVL en dat de definitie van een ambulante onderneming beperkt is tot slechts een reeks SBI-codes, is een keuze van de wetgever die op zichzelf genomen niet maakt dat sprake is van strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Appellante moet dan ook aan het vestigingsvereiste voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Omdat dit niet het geval is, heeft verweerder terecht besloten dat appellante niet in aanmerking komt voor subsidie. Verweerder heeft zich verder naar het oordeel van het College terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval geen sprake is van een zeer uitzonderlijk geval waarin het besluit onevenredig nadelig uitpakt of van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen die duidt op willekeur. Het feit dat verweerder appellante eerder niet heeft tegengeworpen dat zij niet aan het vestigingsvereiste voldoet, betekent niet dat hij gehouden is om dit bij Q1 2021 wederom te doen. Het is immers vaste jurisprudentie dat het gelijkheidsbeginsel niet zover strekt dat een bestuursorgaan gehouden is een eerder gemaakte fout te herhalen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 oktober 2021, ECLI:NL:CBB:2021:944). Daarbij neemt het College in overweging dat appellante, omdat zij geen vestiging heeft in de zin van artikel 2.1.1, tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL, ook niet de vaste lasten heeft die voortvloeien uit het hebben en onderhouden van een vestiging.

Conclusie

7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. M.H. van Kersbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 september 2022.
w.g. T. Pavićević w.g. M.H. van Kersbergen
BIJLAGE
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL Q1 2021)
Artikel 2.2.a1, eerste lid, van de TVL luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

ambulante onderneming:onderneming die op 15 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister onder de code 47.81.1, 47.81.9, 47.82, 47.89.1, 47.89.2, 47.89.9, 49.39.1, 49.32, 49.41, 49.42, 50, 51.10, 53, 85.53 of 93.21.2 van de Standaard Bedrijfsindeling;”
(…)
Artikel 2.2.1, van de TVL, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
c. die op 15 maart 2020 in het handelsregister stond ingeschreven;
d. waarvan de hoofdactiviteit, waaronder de MKB-onderneming op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling in de bijlage is opgenomen of die op 15 maart 2020 is ingeschreven in het handelsregister met een hoofdactiviteit onder de code 64.2, 64.30.3 of 70.10 van de Standaard Bedrijfsindeling en met een nevenactiviteit die in de bijlage is opgenomen;
e. die:
1°.voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang; of
2°.voor zover het een horecaonderneming betreft ten minste één horecagelegenheid huurt, pacht of in eigendom heeft.
(…)”
Handelsregisterwet 2007
Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onderdeel j, wordt onder vestiging verstaan: een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt.