Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 september 2023 in de zaak tussen
[naam 1] V.O.F, te [naam 1] ( [naam 1] ),
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid)
Procesverloop
Overwegingen
.De rundveehouders hebben besloten om een dergelijk onderzoek niet te laten verrichten. Uit de Nota van Toelichting bij de Regeling diergeneesmiddelen (zie Stcrt. 2012, nr. 26878) volgt dat die regeling (onder meer) beoogt Richtlijn 96/23/EG te implementeren. Artikel 8.15 van de Regeling diergeneesmiddelen bepaalde ten tijde van belang dat dieren met toepassing van artikel 5.10 van de Wet dieren kunnen worden vernietigd als daaraan substanties zijn toegediend, die op grond van een EU-rechtshandeling niet aan die dieren mogen worden toegediend. Daarvan is hier sprake. Artikel 5.10, tweede lid, aanhef en onder g punt 2, van de Wet Dieren bepaalt dat als maatregel kan worden getroffen het doden en vernietigen van dieren, voor zover een EU-rechtshandeling daartoe verplicht. Daarvan is hier eveneens sprake. De minister was dan ook op grond van de genoemde dwingende bepalingen van EU-recht verplicht toepassing te geven aan zijn in artikel 5.10 van de Wet dieren neergelegde bevoegdheid de dieren te laten doden en vernietigen.
De wijze van testen van de kalveren kan evenmin tot een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel leiden. Hierbij betrekt het College dat de minister op de zitting heeftverklaard dat, zodra de toediening van Furazolidon stopt, deze stof niet meer detecteerbaar is via de urine, terwijl deze stof in de organen weken tot maanden aantoonbaar aanwezig is. Gelet hierop ziet het College niet in dat de minister de rundveehouders in ongunstige zin ongelijk zou hebben behandeld voor zover de steekproef bij hun runderen heeft bestaan uit urineonderzoek in plaats van onderzoek van (geslacht) vlees.
Beslissing
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van de gezamenlijke rundveehouders voor het indienen van de verzoeken om schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 627,75;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van de rundveehouders voor het indienen van de verzoeken om schadevergoeding tot een bedrag van € 627,75;