ECLI:NL:CBB:2014:267
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- E.R. Eggeraat
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening inzake maatregelen tegen niet toegestane stoffen bij runderen
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 juli 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, die betrokken zijn bij de veehouderij. De staatssecretaris van Economische Zaken had maatregelen getroffen naar aanleiding van het aantreffen van een niet toegestane stof, AOZ, in de urine en organen van runderen op het bedrijf van verzoekster 1. De maatregelen hielden in dat het bedrijf onder officieel toezicht werd geplaatst en dat alle runderen waarbij de stof was aangetroffen, vernietigd moesten worden. Daarnaast was aangekondigd dat 567 kalveren uit de handel zouden worden genomen en vernietigd, tenzij verzoekster 1 ervoor koos om deze dieren te laten onderzoeken op de aanwezigheid van AOZ. Verzoekers maakten bezwaar tegen deze besluiten en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.
Tijdens de zitting op 17 juli 2014 hebben verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, hun bezwaren toegelicht. Zij stelden dat de zorgvuldigheid van het onderzoek niet vaststaat en dat zij een contra-expertise willen laten uitvoeren. Verweerder, de staatssecretaris, stelde dat de Europese regelgeving voorschrijft dat alle mogelijk verdachte dieren gedood moeten worden, tenzij er voor onderzoek wordt gekozen. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekers de mogelijkheid hadden om een contra-expertise aan te vragen en dat er geen aanwijzingen waren dat het onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gevraagde voorziening niet kon worden getroffen, omdat verzoekers voldoende mogelijkheden hadden om hun rechten te verdedigen.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de maatregelen van verweerder rechtmatig waren en dat verzoekers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun stellingen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 juli 2014.