ECLI:NL:CBB:2023:213

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
21/1053
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boete opgelegd aan slachterij wegens vangletsel bij kuikens

Op 25 april 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een hoger beroep van [naam 1] B.V. tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een boete van € 3.000,- die aan [naam 1] was opgelegd wegens overtredingen van de Wet dieren, specifiek met betrekking tot vangletsel bij kuikens. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard, maar het College heeft de uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. De zaak begon met een inspectie door de NVWA op 10 december 2016, waaruit bleek dat er bij de kuikens donkerrode tot blauwe bloeduitstortingen waren geconstateerd, wat leidde tot de boete. Het College oordeelde dat de minister bevoegd was om de boete op te leggen, maar dat de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding gaf om de boete te verlagen naar € 2.400,-. Het College heeft de minister en de Staat ook veroordeeld in de proceskosten van [naam 1].

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1053

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2023 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [plaats] , [naam 1]

(gemachtigde: F.Th.M. Peters),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2021, kenmerk ROT 20/172, in het geding tussen
[naam 1]

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de minister

(mr. A.F. Kabiri)
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Procesverloop in hoger beroep

[naam 1] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (de rechtbank) van 9 augustus 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:7761; ook wel de aangevallen uitspraak).
De minister heeft een reactie op het hogerberoepschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op 10 december 2016 heeft een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) een inspectie uitgevoerd bij slachterij [naam 2] B.V.. De bevindingen van deze inspectie zijn op 20 december 2016 neergelegd in een rapport van bevindingen (het rapport). In het rapport is beschreven waar de toezichthouder de inspectie in het slachthuis heeft verricht, waarom een vangletseltelling werd uitgevoerd waarbij de werkinstructie van de NVWA, bijlage 2 bij WLZVL-030 (de Toelichting vangletseltelling), is gevolgd, hoeveel vangletselcontroles zijn uitgevoerd, welk aantal kuikens bij elke telling aan de slachtlijn voorbij is gekomen en met welke bandsnelheid dit is gebeurd. Verder is beschreven welke letsels de toezichthouder heeft gezien, onder vermelding van het aantal karkassen waarbij dit het geval was. Ook is de gemiddelde score vangletsel per telling berekend.
1.3
Naar aanleiding van de bevindingen in het rapport heeft de minister met het besluit van 7 juli 2017 [naam 1] een boete opgelegd van € 3.000,- (het boetebesluit), omdat zij als houder van het pluimvee er niet voor zorgde dat de voorschriften met betrekking tot het behandelen van de dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij de dieren. Volgens de minister heeft [naam 1] daarmee een overtreding begaan van artikel 2.5 en artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren (Wd), gelezen in samenhang met artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren (Rhd) en met artikel 3, aanhef en onder d, artikel 8, eerste lid, en bijlage I, hoofdstuk III, punt 1.8, aanhef en onder d, van de Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG (de Transportverordening).
1.4
Met het besluit van 2 december 2019, waartegen het beroep bij de rechtbank was gericht, heeft de minister de bezwaren van [naam 1] tegen het boetebesluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd. Het beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer ROT 20/172.

Uitspraak van de rechtbank

2. De rechtbank heeft het beroep van [naam 1] ongegrond verklaard en de boete in stand gelaten. De rechtbank heeft, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiseres [naam 1] moet worden gelezen:
“4.3. De controles op vangletsel in de slachterij vinden plaats zoals beschreven in de
Toelichting letseltelling. Als de toezichthoudend dierenarts bij de ante-mortem- en/of postmortemkeuring aanwijzingen ziet voor een verhoogd percentage letsel door het vangen of
laden, is er aanleiding voor het verrichten van een letseltelling bij de ontvederde dieren. Bij
die letseltelling worden bloedingen op vleugel, poot of lichaam (alleen borstzijde) geteld die
donkerrood van kleur zijn en die tevens drie centimeter of groter zijn. Er wordt maar één
letsel per dier geteld. Dit staat ook zo beschreven op het Registratieformulier letseltelling
pluimveeslachthuis waarop de toezichthouder het aantal getelde letsels en berekende
percentages noteert. In de Toelichting letseltelling is het beleid voor het tellen van
vangletsel verder uitgewerkt en toegelicht. Daarin staat onder meer: "De grootte en kleur
van de bloeding geeft informatie over de ouderdom van de bloeding. Een bloeding van één
centimeter of kleiner, die helderrood van kleur is, is minder dan twee minuten oud. Dit
betekent dat deze bloeding tijdens het slachtproces en nadat het dier bewusteloos of dood
was is ontstaan. Dat noemen we "schade", er is geen lijden. "Letsel" daarentegen ontstaat
bij het dier vanaf vangen tot het dier bewusteloos is t.g.v. de bedwelming; er is sprake van
lijden." Ook uit deze Toelichting volgt dat alleen bloedingen worden geteld aan vleugel,
poot of lichaam, vanaf drie centimeter en die tevens donkerrood zijn. In de toelichting zijn ook foto's opgenomen die een illustratie geven van welke bloedingen wel of niet meegeteld
worden bij de letseltelling.
4.4.
In het rapport van bevindingen van 20 december 2016 staat op pagina 1 dat de
toezichthouder heeft geteld volgens de instructie van de NVWA; Bijlage 2 bij WLZVL --
030 NVWA: bijlage bij registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis. Volgens dit
rapport is het de toezichthouder opgevallen dat er in stal 6 veel kuikens bij waren met
donkerrood tot blauwe bloeduitstortingen aan de vleugels. Gelet op de aard van de letsels
heeft de toezichthouder geconstateerd dat deze zijn ontstaan bij het vangen en het op
transport zetten van de dieren en dat deze als vangletsel kunnen worden aangemerkt.
Vervolgens heeft de toezichthouder de twee tellingen verricht, zoals beschreven onder 2.1
en voor stal 6 het `registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis'
(registratieformulier) ingevuld waarop alleen de bloedingen zijn meegeteld die donkerrood
van kleur zijn en die groter zijn dan 3 cm. Dit formulier is als bijlage bij het rapport van
bevindingen gevoegd. Gelet op de bevindingen in het rapport van 20 december 2016 heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank aan de hand van de aard, grootte en kleur van de bloeduitstortingen van de kuikens kunnen vaststellen dat er sprake was van vangletsel.
4.5.
De rechtbank overweegt, evenals in de hiervoor genoemde uitspraken, dat de
vaststelling van de kleur van het letsel weliswaar een subjectief element kent, maar dat de
toezichthoudend dierenartsen van de NVWA erop zijn getraind om dit te herkennen. Dit
heeft [naam 3] in deze zaak ter zitting bevestigd. Daarnaast heeft [naam 3] ter
zitting toegelicht dat het hier niet om een geplande inspectie, maar om een inspectie in het
kader van regulier toezicht ging waarbij "op heterdaad" letsel, bestaande uit donkerrode tot
blauwe bloeduitstortingen, bij de kuikens is geconstateerd. Vervolgens is de toezichthouder
naar aanleiding van deze constatering de officiële letseltellingen gaan doen. De
toezichthouder heeft blijkens het registratieformulier bij de tellingen alleen de bloedingen
meegeteld die donkerrood van kleur zijn. Andere schakeringen in kleur zijn volgens
[naam 3] dus niet geregistreerd in de telling. De bij de post mortem keuring
geconstateerde blauwe kleur was in het kader van de officiële registratie van de twee
verrichte letseltellingen dus niet langer relevant. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres op dit
punt heeft aangevoerd geen aanleiding om aan deze ter zitting door [naam 3] verschafte
informatie te twijfelen.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat er bij de toezichthouder sprake zou zijn van
kleurenblindheid. Van een toezichthouder, die onder begeleiding van een senior
toezichthouder is opgeleid, kan worden verwacht dat hij in staat is de verschillende kleuren
van bloedingen te onderscheiden. Daar komt bij dat vangletsel niet enkel op basis van de kleur van een bloeding wordt vastgesteld. De toezichthouder kijkt ook naar de grootte en het type letsel, zoals ook in het onderhavige geval is gebeurd. De beroepsgrond faalt.”

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Standpunt van [naam 1]
3.1
kan zich niet vinden in overweging 4.5 van de aangevallen uitspraak. [naam 1] stelt dat de rechtbank in de verklaring ter zitting van
[naam 3] , senior toezichthoudend dierenarts bij de NVWA, ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om te twijfelen aan de juistheid van het rapport. Volgens [naam 1] is er wel degelijk aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen in het rapport. Zo is in het rapport vermeld dat het letsel dat bij de kuikens is geconstateerd bestond uit donkerrode tot blauwe bloeduitstortingen, terwijl het letsel is geteld conform de instructie van de NVWA. De kleur blauw maakt echter geen deel uit van het verkleuringsschema in deze instructie. Volgens [naam 1] indiceert de constatering dat sprake is van donkerrode tot blauwe bloeduitstotingen dat de toezichthouder mogelijk kleurenblind is, temeer omdat in Nederland 1,3 miljoen mannen kleurenblind zijn in het rood spectrum en toezichthouders niet getest worden op kleurenblindheid. Volgens [naam 1] kan op basis van het rapport niet worden geconcludeerd dat sprake is van vangletsel waarvoor zij verantwoordelijk is.
3.2
Op de zitting heeft [naam 1] nog verzocht om haar een schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Standpunt van de minister
4.1
De minister stelt zich op het standpunt dat het hoger beroep tegen de aangevallen
uitspraak ongegrond moet worden verklaard. De minister is van mening dat van de juistheid van de bevindingen in het rapport mag worden uitgegaan en dat in voldoende mate is
vastgesteld dat het geconstateerde letsel op het bedrijf van [naam 1] , bij het vangen, is ontstaan. De minister merkt op dat de toezichthoudend dierenarts heeft verklaard dat hij de letseltelling heeft uitgevoerd conform de werkinstructie van de NVWA. Daarbij heeft de toezichthoudend dierenarts op 10 december 2016 twee letseltellingsformulieren ingevuld waarop onder meer ondubbelzinnig staat vermeld dat er alleen donkerrode bloedingen groter dan 3 cm zijn gezien en geteld. Ook staat aangegeven waar op het karkas en hoeveel letsel is geconstateerd. De minister is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [naam 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er bij de toezichthouder sprake zou zijn van kleurenblindheid, omdat haar stelling algemeen van aard en ook niet verder onderbouwd is. Een toezichthoudend dierenarts stelt vangletsel bovendien niet enkel vast op basis van de kleur van een bloeding maar hij/zij kijkt ook naar de grootte en het type letsel.
4.2
Over het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de minister op de zitting verklaard dat hij het verzoek van [naam 1] in dit stadium van de procedure in strijd vindt met de goede procesorde. Daarnaast is de minister van mening dat een overschrijding van ongeveer vier weken te wijten is aan [naam 1] zelf, omdat zij uitstel heeft gevraagd en gekregen om haar standpunt verder te onderbouwen.
Wettelijk kader
5.1
Voor de beoordeling gaat het College uit van het wettelijk kader zoals dat is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling van de overtreding
5.2
Zoals de rechtbank terecht tot uitgangspunt heeft genomen rust in een geval als dit waarin een boete is opgelegd, de bewijslast dat sprake is van een overtreding, gelet op het vermoeden van onschuld, op het bestuursorgaan dat de boete heeft opgelegd. In beginsel mag een bestuursorgaan uitgaan van de bevindingen in een rapport van bevindingen, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder van de NVWA kan daarom niet lichtvaardig voorbij worden gegaan. Indien de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarbij zal doorgaans van belang zijn de wijze waarop de bedoelde waarnemingen in het rapport zijn weergegeven en onderbouwd, alsmede de aard van de waarneming en daarbij in het bijzonder in welke mate die waarneming waarderende elementen kent.
5.3
Met betrekking tot de door de minister gehanteerde methode voor het vaststellen van vangletsel, stelt het College vast dat uit het rapport van bevindingen in deze zaak volgt dat de vangletseltellingen zijn uitgevoerd volgens de destijds van toepassing zijnde Toelichting vangletseltelling. Het College heeft eerder geoordeeld dat er geen aanknopingspunt is voor het oordeel dat deze methode voor het vaststellen van vangletsel niet deugdelijk is, waarbij ook het rapport van Wageningen University & Research is betrokken (zie onder andere de uitspraken van het College van 17 december 2019, ECLI:NL:CBB:2019:688 en 4 mei 2021, ECLI:NL:CBB:2021:470). In wat [naam 1] heeft aangevoerd ziet het College geen aanleiding hierover nu anders te oordelen. Het is voldoende aannemelijk dat als een bloeding donkerrood of paars is en een grootte heeft van 3 cm of meer, die bloeding is ontstaan tijdens het vangen van de kuikens en het laden in de containers. De algemene stelling van [naam 1] dat een substantieel deel van de Nederlandse bevolking kleurenblind is en dat uit niets blijkt dat dit bij toezichthoudende dierenartsen anders is, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat de in deze zaak bij de inspectie betrokken toezichthouder in feite ook kleurenblind was (zie ook de uitspraken van het College van 29 maart 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:149) en 7 februari 2023 (ECLI:NL:CBB:2023:55)). Dat de betrokken toezichthouder in het rapport heeft geconstateerd dat veel kuikens donkerrode tot blauwe bloeduitstortingen hadden betekent niet dat daarom moet worden getwijfeld aan de juistheid van het rapport. De rechtbank heeft overwogen dat de betrokken toezichthouder naar aanleiding van deze constatering de officiële letseltellingen is gaan doen en daarbij alleen de bloedingen heeft meegeteld die donkerrood van kleur waren. De geconstateerde blauwe bloeduitstortingen zijn bij de officiële registratie van de letseltellingen dus niet meegenomen. Een toezichthoudend dierenarts stelt vangletsel, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, bovendien niet enkel vast op basis van de kleur van een bloeding maar hij/zij kijkt ook naar de grootte en het type letsel. Ook gelet op wat de minister daarover onweersproken naar voren heeft gebracht, gaat het College ervan uit dat de toezichthouders in staat waren om overeenkomstig genoemde methode mede aan de hand van de kleur van de bloeding te beoordelen of sprake was van vangletsel. Het College ziet ook overigens geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de bevindingen van de toezichthouder, die zijn neergelegd in het rapport van bevindingen.
5.4
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de minister bevoegd was om appellante een boete op te leggen. De hogerberoepsgrond slaagt niet.
De redelijke termijn
6.1
[naam 1] heeft op de zitting verzocht haar immateriële schade te vergoeden, wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Het College heeft de Staat daarom aangemerkt als partij. Omdat het in dit geval gaat om een bestraffende sanctie zal het College het verzoek van [naam 1] opvatten als een verzoek tot compensatie door middel van matiging van de opgelegde boete. Het College vat de hogerberoepsgrond over de overschrijding van de redelijke termijn ook op als betrekking hebbend op de procedure als geheel, dus inclusief het hoger beroep. Het College overweegt daarover het volgende.
6.2
Het College vindt het verzoek om compensatie van [naam 1] niet in strijd met de goede procesorde. [naam 1] heeft haar verzoek weliswaar pas op zitting gedaan, maar dat is volgens de regels van artikel 8:91, eerste lid, van de Awb.
6.3
In bestraffende zaken geldt het uitgangspunt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. De termijn begint op het moment waarop een handeling is verricht waaraan de betrokkene in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen haar een procedure inzake een bestraffende sanctie in gang wordt gezet (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 15 januari 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:763).
Dat is in dit geval 22 mei 2017. De minister heeft [naam 1] immers op die dag medegedeeld van plan te zijn om haar een bestuurlijke boete op te leggen wegens overtreding van de Wet dieren, de Regeling houders van dieren en de Transportverordening (het boetevoornemen). Overschrijding van de redelijke termijn die het gevolg is van het op verzoek door de minister verlenen van meer uitstel, bijvoorbeeld voor het aanvullen van de beroepsgronden, komt voor rekening van degene die om het uitstel heeft verzocht.
6.4
In dit geval heeft de totale procedure over de boete op het moment van deze uitspraak de hierboven bedoelde termijn van vier jaar overschreden met 20 maanden. Het College brengt hierop in mindering de periode waarin [naam 1] de minister meermaals heeft verzocht om uitstel om haar bezwaargronden aan te vullen (in ieder geval in de periode van 5 november tot en met 25 november 2019), omdat die voor haar rekening komt. Dan resteert een overschrijding van bijna 19 maanden. De boete moet om die reden worden gematigd. Volgens vaste jurisprudentie wordt bij overschrijding van de wettelijke termijn in bestraffende zaken in beginsel gematigd met 5% per half jaar (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 13 augustus 2019, ECLI:NL:CBB:2019:352). Het College ziet geen aanleiding om in dit geval (bijvoorbeeld vanwege de ingewikkeldheid van de zaak of het processuele gedrag van partijen) van dit uitgangspunt af te wijken. Het College zal daarom de boete verlagen met 20% en de boete vaststellen op € 2.400,-.

Slotsom

7.1
De aangevallen uitspraak moet in verband met de hiervoor bedoelde overschrijding van de redelijke termijn worden vernietigd voor zover het de hoogte van de boete betreft. Het beroep wordt daarom gegrond verklaard, het bij de rechtbank bestreden besluit wordt in zoverre vernietigd, het boetebesluit in zoverre herroepen en de hoogte van de boete wordt vastgesteld op € 2.400,-. Voor het overige wordt de aangevallen uitspraak bevestigd.
7.2
In de overschrijding van de redelijke termijn ziet het College aanleiding de minister en de Staat te veroordelen in de kosten van [naam 1] in verband met het verzoek tot compensatie door middel van matiging van de opgelegde boete vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 418,50, (1 punt voor de behandeling van het verzoek ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Nu de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de minister als aan het College is toe te rekenen, moeten de minister en de Staat ieder voor de helft de proceskosten van [naam 1] betalen.
7.3
De minister hoeft de overige proceskosten die [naam 1] in beroep en in hoger beroep heeft gemaakt niet te vergoeden. De minister moet wel het griffierecht dat [naam 1] in beroep en in hoger beroep heeft betaald vergoeden.

Beslissing

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank van 9 augustus 2021 voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar van
2 december 2019 gegrond;
- vernietigt dit besluit voor zover het de hoogte van de boete betreft;
- herroept het besluit van 7 juli 2017 voor zover de hoogte van de aan
[naam 1] opgelegde boete daarbij is vastgesteld op € 3.000,-;
- stelt het bedrag van de boete vast op € 2.400,-;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het
besluit van 2 december 2019;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- veroordeelt de minister en de Staat in de proceskosten van [naam 1] , ieder voor een bedrag van € 209,25;
- draagt de minister op het door [naam 1] in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 895,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
w.g. T. Pavićević w.g. I.S. Post

Bijlage

Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (Verordening (EG) nr. 1/2005) en de daarbij behorende Bijlage I luiden - voor zover hier van belang - als volgt:
“Artikel 3 Algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren
Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.
Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
(…)
d) de laad- en losvoorzieningen zijn zodanig ontworpen en geconstrueerd, en worden op zodanige wijze onderhouden en gebruikt dat de dieren letsel en lijden bespaard blijft en dat hun veiligheid is gegarandeerd;
(…)
Artikel 8
Houders
1. De houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming zorgen ervoor dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden.
(…)
BIJLAGE I
(…)
HOOFDSTUK III
(…)
1.8.
Het is verboden:
(…)
d) de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent;
(…)”
De Wet dieren luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
“Artikel 2.5 Vervoer van dieren
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:
a. een verbod op het vervoeren van bepaalde dieren;
b. de bij de te vervoeren dieren te verrichten onderzoeken;
c. het bijeenbrengen, aanvoeren en afvoeren van dieren;
d. de bewijsstukken die de dieren tijdens het vervoer vergezellen;
e. de wijze van vervoer;
f. de duur en de afstand van het vervoer, met inbegrip van rustpauzes;
g. het in-, bij-, uit- en overladen van dieren;
h. de beladingsdichtheid van vervoermiddelen;
i. het verzegelen of merken van vervoermiddelen;
j. voorwerpen die ten behoeve van het vervoer van dieren worden gebruikt;
k. de verzorging, voedering en drenking van dieren tijdens het vervoer;
l. de over het vervoer bij te houden gegevens;
m. de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen, en de plaatsen of inrichtingen waar dit plaatsvindt;
n. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers, en
o. de vakbekwaamheid van degene die de dieren vervoert of die bij het vervoer betrokken is.
Artikel 6.2. Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
(…)”
De Regeling houders van dieren luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 4.8. Verbodsbepalingen
Als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet, worden aangewezen de artikelen:
– 3 tot en met 9 (…), van verordening (EG) nr. 1/2005;
(…)”
Het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 2.2. Boetecategorieën
1. De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
(…)
b. categorie 2: € 1500;
(…)
Artikel 2.5. Recidive
1. Indien ten tijde van het begaan van een overtreding nog geen vijf jaren zijn verstreken sinds een eerder aan de overtreder opgelegde bestuurlijke boete voor eenzelfde overtreding onherroepelijk is geworden, is de bestuurlijke boete gelijk aan de som van de op grond van de artikelen 2.2, 2.3 en 2.4 voor de overtreding op te leggen bestuurlijke boete en de voor die eerdere overtreding opgelegde bestuurlijke boete.
2. Bij ministeriële regeling kunnen overtredingen worden aangewezen die soortgelijk zijn aan daarbij aangewezen andere overtredingen.
(…)”
De Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“Artikel 1.2. Indeling categorieën bestuurlijke boete
De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld overeenkomstig de bedragen die horen bij de boetecategorieën die in de bijlage bij deze regeling voor desbetreffende overtredingen zijn vastgelegd.”