Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
bunq B.V., te Amsterdam, (bunq)
(gemachtigden: mr. G.P. Roth en mr. L.B.G. Hillen),
De Nederlandsche Bank (DNB)
bunq
en
DNB.
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Artikel 10, tweede lid, van het Bpr
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, c, en d, van de Wwft
allebeoordeelde cliëntendossiers op het moment van het aangaan van de relatie onvoldoende informatie verzameld om de cliënt op juiste gronden te kunnen accepteren. Hiermee stelt DNB vast dat bunq in overtreding is van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, c, en d, van de Wwft.
Beleid, procedures, en maatregelen
1 december 2019haar reeds vastgestelde beleid, procedures en maatregelen, mede op basis waarvan aan cliënten een standaard risicoprofiel en standaard verwacht transactiepatroon wordt toegekend, zodanig te hebben herzien c.q. nieuw te hebben opgesteld, dat bunq - ook vóórdat de zakelijke relatie wordt aangegaan - in staat is om het doel en de beoogde aard van de relatie vast te stellen en in staat is om een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, ten einde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden, als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, c, en d, van de Wwft.
1 maart 2020te beschikken over een adequaat transactiemonitoringssysteem en -proces, waarmee effectief ongebruikelijke transacties worden gedetecteerd, onderzocht en afgehandeld, zodat bunq voldoet aan de eis van voortdurende controle als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wwft en onverwijld ongebruikelijke transacties meldt zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wwft.
1 mei 2020aan DNB een door een onafhankelijke en deskundige partij opgesteld rapport van een (model)validatie, inclusief een overzicht van openstaande bevindingen uit de validatie met concrete herstelacties en tijdslijnen voor realisatie van deze herstelacties, van het in onderdeel 2 bedoelde transactiemonitoringssysteem toe te zenden.
1 maart 2020te bewerkstelligen dat - ten aanzien van alle cliënten waarmee bunq de relatie aangaat of continueert - de cliëntendossiers aantoonbaar voldoen aan alle eisen die artikel 3, tweede lid, van de Wwft en 8, vijfde lid, van de Wwft aan het cliëntenonderzoek stelt. Het voorgaande brengt met zich mee dat die cliëntendossiers waar nodig zijn gecompleteerd en adequaat is vastgelegd welke afweging is gemaakt om een cliënt te accepteren of te behouden dan wel om de cliëntrelatie te beëindigen. Zo nodig dient bunq ook haar beleid, procedures en maatregelen in dit verband te herzien teneinde de vereisten uit de Wwft met betrekking tot het uitvoeren van (verscherpt) cliëntenonderzoek en transactiemonitoring op de juiste wijze te kunnen naleven (zie ook onderdeel 1).
beleid, procedures, en maatregelen) en 4 (
cliëntenonderzoek) van deze gedragslijn, beoordelen door haar interne audit, of een onafhankelijke, externe en deskundige partij. DNB ontvangt uiterlijk
1 mei 2020het voornoemde validatierapport, tezamen met een schriftelijke verklaring waarin het bestuur van bunq aan DNB bevestigt dat voldaan is aan alle onderdelen van de onderhavige gedragslijn.
uiterlijk 1 oktober 2019, DNB schriftelijk te hebben geïnformeerd over de voortgang van het opvolgen van (de onderdelen van) deze gedragslijn.
Noot
(incl. toezending van de eventuele onderliggende documenten die dienen te onderbouwing van mogelijke stellingen, zodat het herstel controleerbaar is voor DNB).”
De uitspraak van de rechtbank
Beoordeling van de geschillen in hoger beroep
DNB heeft ook niet het bewijs geleverd dat bunq ten aanzien van particuliere klanten op het moment van het aangaan van de relatie het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie niet heeft vastgesteld. DNB heeft niet duidelijk gemaakt waarom de door bunq via data-analyse en statistisch onderzoek verkregen informatie ontoereikend is om voor particuliere klanten die een betaalrekening willen openen en die vallen binnen het ‘regular user profile’ het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen.
Uit dit onderzoek kwam naar voren dat instellingen gedetailleerde vereisten met betrekking tot de wijze waarop een cliënt dient te worden geïdentificeerd, als onnodig knellend ervaren. Om hieraan tegemoet te komen wordt in dit wetsvoorstel een «principle-based» benadering gekozen. Dit betekent dat niet wordt voorgeschreven hoe het cliëntenonderzoek dient te worden verricht, maar tot welk resultaat het onderzoek moet leiden.
(…)
Every new user company is asked several questions during the onboarding process about its activities and its intended use of its new account. See annex II for screenshots/questions presented to the user during the onboarding process. Based on the input of the user we establish the purpose and nature of our relationship with the user.
stap 1: Bunq maakt onderscheid tussen twee segmenten van particuliere klanten (peer
(i) een homogene groep klanten die binnen het ‘regular user’ profiel vallen en de
data-analyse van bunq blijkt dat non-regular users statistisch gezien een hoger risico vormen, wordt het risicoprofiel (meer in het bijzonder: de ‘risico-scores’) van de klant naar boven bijgesteld. Een hoger risicoprofiel leidt tot een intensievere transactiemonitoring.
ex tunc-toetsing in beroep is de rechtbank echter terecht niet ingegaan op die brief. Met haar reactie wil DNB vooral aantonen dat bunq daarmee niet alsnog heeft bewezen dat zij aan de verplichtingen in artikel 8, vijfde lid, van de Wwft heeft voldaan. De uitkomst van het primaire besluit of de beslissing op bezwaar zou dan ook niet anders zijn geweest, als bunq deze stellingen in haar zienswijze of bezwaarschrift naar voren had gebracht.
8 november 2020 uiteengezet dat zij in mei 2019 alle bestaande PEP-dossiers nogmaals heeft doorlopen en gecontroleerd. Daarbij heeft zij betoogd dat zij als gevolg van een herbeoordeling in maart 2019 had vastgesteld dat in vier van de acht door DNB onderzochte PEP-dossiers feitelijk (toch) geen sprake was van een PEP, waaronder één van de drie door DNB in het primaire besluit genoemde dossiers. Bij de beantwoording van vragen op de zitting van de rechtbank, zoals bevestigd op de zitting van het College, heeft bunq gesteld dat het niet om vier maar om in totaal vijf dossiers gaat waarin gebleken is dat het toch niet gaat om een PEP. Anders dan DNB heeft aangevoerd, kan de rechtbank daarmee rekening houden bij de beoordeling van het beroep en staat de ex tunc-toetsing in beroep daaraan niet in de weg, omdat het door bunq aangevoerde zich niet voordeed ná het bestreden besluit.
Beslissing
- verklaart het hoger beroep van DNB ongegrond;
- verklaart het hoger beroep van bunq gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover de rechtbank de aanwijzing in stand heeft gelaten ten aanzien van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wwft, wat betreft de vaststelling van het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie en de transactiemonitoring, artikel 10, tweede lid, van het Bpr en de managementverklaring;
- bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
- herroept het primaire besluit in zoverre;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 11 februari 2020;
- draagt DNB op het betaalde griffierecht van € 541,- aan bunq te vergoeden;
- heft van DNB griffierecht van € 541,-;
- veroordeelt DNB in de proceskosten van bunq tot een bedrag van € 2.277,-.
Bijlage uitspraak van de rechtbank
4.10. De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat bunq dezelfde standaardwaarden ten aanzien van doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie, het risicoprofiel en transactiepatroon toekent aan iedere cliënt, zonder daadwerkelijk op voorhand te controleren of deze standaardwaarden feitelijk van toepassing zijn op de betreffende cliënt. Daarmee bedient bunq zich van aannames. Zij onderzoekt pas na acceptatie van de klant, bij specifieke afwijkingen, of een cliënt past binnen het toegekende standaard profiel. Wanneer dat onderzoek niet plaatsvindt, zal de voortdurende controle dus blijvend worden verricht op basis van aannames (bijvoorbeeld met betrekking tot het doel van de zakelijke relatie) en een transactieprofiel dat ruime bandbreedtes omvat. Daarmee loopt bunq het risico dat zij vanaf aanvang uitgaat van een transactieprofiel dat voor de betreffende cliënt niet passend is en transacties die zouden afwijken van een op de individuele cliënt toegespitst transactieprofiel, mogelijk ten onrechte niet worden gedetecteerd. Daarnaast heeft DNB vastgesteld dat het opbouwen van een individueel risico- en transactieprofiel gebaseerd is op reeds uitgevoerde transacties. Daarmee bestaat het gevaar dat als cliënten de rekening bij aanvang gebruiken voor onoorbare transacties, dit soort transacties dan als ‘gebruikelijk’ voor de cliënt kunnen worden gezien.
4.17. De rechtbank overweegt dat DNB in negen dossiers wat betreft de ‘PEP-vereisten’ heeft geconcludeerd dat sprake is van fundamentele tekortkomingen die kwalificeren als wettelijke overtredingen. In bezwaar heeft bunq onder meer aangevoerd dat DNB met haar standpunt voorbij gaat aan het feit dat bunq ten tijde van het SIRA-onderzoek door DNB reeds over aanvullende beheersmaatregelen niet betrekking tot PEP's beschikte en dat zij DNB in haar zienswijze bovendien van extra aanvullende (verbeter)maatregelen op de hoogte heeft gesteld. Bunq heeft daarbij ook verwezen naar haar Political Exposed Persons Policy van 13 mei 2019. Bunq heeft daarbij de bevindingen van DNB echter niet concreet weersproken. DNB heeft terecht opgemerkt dat zelfs als bunq dus ten tijde van het onderzoek al (extra) maatregelen ten aanzien van de acceptatie en de monitoring van PEP's had genomen, niet is gebleken dat deze zijn toegepast, althans het wettelijk vereiste resultaat is niet bereikt. DNB heeft deze overtreding dan ook terecht vastgesteld.
(…)”