ECLI:NL:CBB:2022:671
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidieverlening op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 september 2022, zaaknummer 21/1326, staat de beoordeling van een beroep tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat centraal. Appellante, een startende MKB-onderneming die een indoor-leisure-bedrijf exploiteert, had een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten startende MKB-ondernemingen COVID-19 (SVL) voor het eerste kwartaal van 2021. De minister had haar een voorlopige subsidie van € 17.421,21 toegekend, maar appellante was van mening dat deze berekening niet correct was, omdat er geen rekening was gehouden met seizoensinvloeden en het feit dat zij pas op 1 augustus 2020 was begonnen met het genereren van omzet.
Het College oordeelt dat appellante onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verzoek om de omzet te extrapoleren over de gehele referentieperiode. De SVL biedt geen ruimte voor afwijkingen van de wettelijk voorgeschreven wijze van omzetberekening. Appellante had niet aangetoond dat er specifieke omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. Het College concludeert dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de SVL geen ruimte biedt voor het toepassen van seizoenscorrecties en dat de berekening van de omzet in de referentieperiode correct is uitgevoerd.
De uitspraak benadrukt het belang van de strikte naleving van de regels zoals vastgelegd in de SVL en de afwezigheid van een hardheidsclausule, waardoor er geen ruimte is voor een belangenafweging in dit geval. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.