ECLI:NL:CBB:2022:561
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat over de hoogte van de subsidie die appellante heeft ontvangen op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). Appellante ontving een subsidiebedrag van € 5.282,32, waarbij verweerder het eerste kwartaal van 2019 als referentieperiode heeft gehanteerd. Appellante was het niet eens met deze referentieperiode, omdat zij van mening was dat de omzetgegevens uit die periode niet representatief waren, aangezien haar restaurant in dat kwartaal gedeeltelijk gesloten was vanwege een verbouwing. Ze stelde dat de verbouwing in 2019 niet voorzienbaar was en dat dit een schrijnende situatie creëerde die een uitzondering op de TVL rechtvaardigde.
Het College overwoog dat de TVL geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de vastgestelde referentieperiodes, behalve voor startende ondernemingen. Appellante kon niet worden aangemerkt als een startende onderneming en het College concludeerde dat de omstandigheden van appellante niet zodanig uitzonderlijk waren dat verweerder een uitzondering had moeten maken. Het College verwees naar eerdere uitspraken waarin vergelijkbare situaties zijn behandeld en oordeelde dat de minister terecht het eerste kwartaal van 2019 als referentieperiode had gehanteerd. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.