9.2ACM volgt het standpunt van appellant niet dat zij ten onrechte de exploitatiebijdrage heeft betrokken bij de berekening van de integrale kosten voor terbeschikkingstelling van de sportaccommodaties aan [naam 7] . ACM heeft mede in het licht van het doel van de Wet M&O, te weten het voorkomen van het met gebruik van publieke middelen op verlieslatende basis aanbieden van goederen en diensten met concurrentievervalsing tot gevolg, de exploitatiebijdrage bij de beoordeling van de integrale kostenberekening betrokken. De exploitatiebijdrage biedt een voor de hand liggende mogelijkheid om (feitelijk) korting te verlenen op een huurprijs, waarin (formeel gezien) alle gebruikelijke kosten zijn doorberekend. Hiermee zouden overheden de verplichting van artikel 25i, eerste lid, van de Mw eenvoudig kunnen omzeilen. Een exploitatiebijdrage blijft buiten beschouwing, indien het bedrag een redelijke vergoeding is voor diensten of producten die de afnemer van het bestuursorgaan levert of indien ieder ander op gelijke voorwaarden recht heeft op die bijdrage. In de situatie dat de exploitatiebijdrage daarentegen onlosmakelijk (direct of indirect) is verbonden met de economische activiteit die de gemeente uitvoert en in feite een korting vormt op de huurprijs die de gemeente in rekening brengt, dan zal die korting volgens ACM moeten worden meegenomen bij de berekening van de integrale kosten. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de exploitatiebijdrage in een redelijke verhouding staat tot de beperkingen op het commercieel gebruik die aan het verschaffen van gebruiksrechten op de sportaccommodaties zijn verbonden. [naam 7] heeft in haar boekhouding ook geen onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en commerciële activiteiten; [naam 7] ziet de exploitatiebijdrage als aanvulling van het tekort op het geheel. Appellant heeft ook erkend dat de exploitatiebijdrage wordt verhoogd indien de huurprijs stijgt. Verder is volgens ACM niet relevant of de exploitatie kan worden aangemerkt als een subsidie in de zin van de Awb, omdat de exploitatiebijdrage is verbonden met een economische activiteit waardoor de Wet M&O van toepassing is en waarvan een exploitatiebijdrage, ook indien sprake is van een subsidie, niet is uitgezonderd. Verder merkt ACM op dat appellant inmiddels een AB-besluit heeft genomen voor de verhuur van het sportcentrum [naam 8] , maar dat dit AB-besluit geen terugwerkende kracht heeft. De schending van artikel 25i, eerste lid, van de Mw blijft dus staan.
10. Het College oordeelt als volgt.
11. Artikel 5, eerste lid, onder aanhef en c, van het Besluit M&O bepaalt dat vermogenskosten in aanmerking moeten worden genomen bij de kostendoorberekening bedoeld in artikel 25i, eerste lid, van de Mw. Dat betekent dat de kosten van sportcentrum [naam 8] moeten worden betrokken in de kostendoorberekening. Artikel 6 van het Besluit M&O bepaalt dat bij de kosten die betrekking hebben op activa uit moet worden gegaan van de jaarstukken, voor zover deze relevante gegevens betreffende die activa bevatten, en van de regels die bij of krachtens wet inzake de waardering en afschrijving van activa zijn bepaald, onverlet het bepaalde in artikel 3 van het Besluit M&O. Uit de Nota van toelichting bij het Besluit M&O (Staatsblad 2012, 255, blz. 10) volgt dat, indien de jaarstukken niet voldoende informatie bevatten om de afschrijvings- en operationele kosten van activa te kunnen bepalen, deze kosten kunnen worden berekend aan de hand van gegevens over bijvoorbeeld de historische aanschafprijs of de vervangingswaarde. Uit de toepasselijkheid van de gegevens van de jaarstukken blijkt reeds dat niet per definitie van de historische kostprijs dient te worden uitgegaan. ACM is bij het overtredingsbesluit uitgegaan van de waarde zoals vermeld in de jaarstukken, zijnde de historische kostprijs. Appellant heeft geen bijzondere omstandigheden genoemd waardoor de in de jaarstukken genoemde historische kostprijs in dit geval niet als uitgangspunt kon dienen. ACM is daarom terecht uitgegaan van de gegevens in de jaarstukken.
12. ACM heeft in een overweging ten overvloede bij het overtredingsbesluit de exploitatiebijdrage in aanmerking genomen bij de kostendoorberekening. Appellant heeft ter zitting toegelicht dat de exploitatiebijdrage, naar het oordeel van de Europese Commissie, geen steunmaatregel betreft in de zin van artikel 107, eerste lid, van het VWEU. Dat betekent dat het niet zo is dat hoofdstuk 4b van de Mw voor de exploitatiebijdrage op grond van artikel 25h, vierde lid, van de Mw niet van toepassing is. Het College komt daarom wel toe aan de beoordeling of de exploitatiebijdrage mee moet worden genomen in de kostendoorberekening in de zin van artikel 25i, eerste lid, van de Mw. Artikel 5, eerste lid, van het Besluit M&O bevat geen limitatieve opsomming van kosten die bij de kostendoorberekening mee moet worden genomen. Het rechtszekerheidsbeginsel verzet zich er dus niet tegen dat ook andere kosten mee worden genomen bij de kostendoorberekening.
13. Het College is van oordeel dat ACM in dit geval, voor zover nodig, de exploitatiebijdrage als kostenpost mocht betrekken bij de beoordeling van de vaststelling van de hoogte van de integrale kosten van de verhuur van sportcentrum [naam 8] . Daarbij betrekt het College dat de verhuur en de exploitatie van sportcentrum [naam 8] beide in de HEX zijn opgenomen. In artikel 1, derde lid, van deel I ‘Algemeen’ in de HEX is uitdrukkelijk overeengekomen dat de huur enerzijds en het beheer en de exploitatie anderzijds onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. De exploitatiebijdrage is dus direct gekoppeld aan de verhuur van sportcentrum [naam 8] . Verder acht het College van belang dat in artikel 10, eerste lid, van deel III ‘Exploitatie’, in de HEX staat vermeld dat de exploitatiebijdrage een algemene bijdrage is. Uit de HEX volgt dus niet dat de exploitatiebijdrage enkel bestemd is voor de maatschappelijke activiteiten in het sportcentrum [naam 8] . Ook is niet gebleken dat [naam 7] een gescheiden boekhouding heeft, noch dat dit van [naam 7] door de gemeente wordt verlangd, waaruit had kunnen volgen dat de exploitatiebijdrage enkel dient als bijdrage voor de maatschappelijke activiteiten.
14. Ook de subsidiaire beroepsgrond slaagt daarom niet.
15. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond is. ACM heeft dus bij het bestreden besluit het bezwaar tegen het overtredingsbesluit terecht ongegrond verklaard.
16. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd.
17. Het College zal de zaak zelf afdoen en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Voor een proceskostenveroordeling in beroep bestaat geen aanleiding.
18. Het College veroordeelt ACM in de door appellant in hoger beroep gemaakte proceskosten. Het is vaste rechtspraak dat, als een hoger beroep slaagt en dit tot gehele of gedeeltelijke vernietiging van de aangevallen uitspraak leidt, de kosten van dit hoger beroep in beginsel voor risico van het bestuursorgaan komen. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Het College bepaalt verder dat met toepassing van artikel 8:114, tweede lid, van de Awb het in hoger beroep door appellant betaalde griffierecht door de griffier wordt terugbetaald.