Overwegingen
1. Eiseres exploiteert een melkveehouderij, produceert melk en rundvlees, houdt en fokt melkvee, en produceert landbouwmatig ruwvoeders.
2. De minister heeft in een brief aan eiseres van 14 februari 2019 gegevens opgevraagd in verband met een onderzoek naar de vraag of eiseres over het jaar 2017 niet teveel meststoffen heeft gebruikt en heeft voldaan aan de mestverwerkingsplicht.
3. Uit de door eiseres overgelegde gegevens komt voor het jaar 2017 het volgende naar voren. Eiseres als overnemende partij heeft met [bedrijf] [vestigingsplaats] als overdragende partij een vervangende verwerkingsovereenkomst (VVO) gesloten voor 1.310 kilogram (kg) fosfaat. Verder heeft eiseres als overdragende partij met Landbouwbedrijf [bedrijf] als overnemende partij een VVO gesloten voor 1.770 kg fosfaat. Ook heeft eiseres als landbouwer met Ferm-O-Feed B.V. als verwerker en [bedrijf] als intermediair een driepartijenovereenkomst mestverwerking (DPO) gesloten voor 539 kg fosfaat.
4. Vervolgens heeft de minister eiseres bij brief van 24 juli 2019 bericht dat hij voornemens is haar een bestuurlijke boete van € 8.481,– op te leggen. Volgens de minister heeft eiseres zich niet gehouden aan de overgenomen mestverwerkingsverplichting. Zij heeft de verplichting op zich genomen om 1.310 kg fosfaat voor derden te gaan verwerken en van die kilogrammen heeft zij 771 kg te weinig verwerkt. Eiseres heeft op dit voornemen gereageerd in haar zienswijze.
5. De minister heeft eiseres in het primaire besluit de in het voornemen genoemde bestuurlijke boete opgelegd.
Het standpunt van de minister
6. Met het bestreden besluit heeft de minister het primaire besluit gehandhaafd. De minister neemt, zo begrijpt de rechtbank uit het verweerschrift en het verhandelde ter zitting, het volgende standpunt in. Als eiseres op grond van een overeenkomst als bedoeld in artikel 33a, derde lid, aanhef en onder c, van de Msw (een VVO) een mestverwerkingsplicht overneemt, moet zij op grond van artikel 33a, vijfde lid, van de Msw de desbetreffende hoeveelheden fosfaat verwerken met een mestverwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 1° van de Msw (een vervoersbewijs dierlijke meststoffen (VDM) met opmerkingencode 61), en/of met een mestverwerkingsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 2° van de Msw (een DPO). Het is niet toegestaan om (een deel) van de overgenomen mestverwerkingsplicht te verwerken met een VVO. Eiseres heeft alleen voor 539 kg fosfaat aan haar overgenomen verwerkingsplicht van 1.310 kg fosfaat voldaan door daarvoor een DPO af te sluiten. Dat betekent dat eiseres voor 771 kg fosfaat artikel 33, vijfde lid, van de Msw heeft overtreden. Op grond van artikel 59, derde lid, van de Msw leidt dit tot een boete van (771 maal € 11,– =) € 8.481,–.
Het standpunt van eiseres
7. Eiseres stelt dat zij feitelijk heeft voldaan aan de door haar overgenomen mestverwerkingsplicht van 1.310 kg fosfaat. Het enige verwijt dat haar kan worden gemaakt is dat zij een administratieve vergissing heeft gemaakt. Verder vindt zij de boete onevenredig hoog.
8. De wettelijke regels die in deze zaak een rol spelen, zijn opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Het oordeel van de rechtbank over de aangevoerde beroepsgronden
9. Niet in geschil is dat eiseres in dit geval artikel 33a, vijfde lid, van de Msw heeft overtreden en dat dit op grond van artikel 59, derde lid, van de Msw leidt tot een boete van
Een waarschuwing of een lichter boeteregime?
10. Eiseres voert aan dat de minister had moeten volstaan met een waarschuwing of een boete op basis van de feitcodes M096-M099. Deze codes betreffen een lichter boeteregime en zien op overtreding van administratieve verplichtingen. Volgens eiseres heeft zij slechts een administratieve vergissing gemaakt. De fosfaatproductie van eiseres bedroeg in 2017 6.601 kg fosfaat. De fosfaatruimte bedroeg 6.291 kg fosfaat. Het bedrijfsoverschot bedroeg dus 310 kg fosfaat. De eigen verwerkingsplicht bedroeg 183 kg fosfaat. Eisers heeft een verwerkingsplicht van 1.770 kg fosfaat met een VVO overgedragen. Zij heeft daarmee ruimschoots voldaan aan de eigen verwerkingsplicht. Eiseres heeft met een DPO en dus overeenkomstig artikel 33a van de Msw 539 kg fosfaat verwerkt. Eiseres heeft met een VVO een verwerkingsplicht van 1.310 kg fosfaat van een overdrager overgenomen. Het is inmiddels eiseres duidelijk geworden dat de VVO van 1.770 kg fosfaat had moeten worden ontbonden en dat een en ander had moeten worden gesplitst in een overeenkomst tussen de desbetreffende overdrager en eiseres van 200 kg fosfaat en een overeenkomst rechtstreeks tussen ‘overdrager’ en ‘overnemer’ van 1.550 kg fosfaat. Het enige verwijt dat eiseres kan worden gemaakt, is dat niet de juiste administratieve route is gevolgd. Daar komt bij dat de wetgeving niet een herstelmogelijkheid biedt. Eiseres kan niet worden verweten dat zij per saldo te weinig hoeveelheden fosfaat heeft verwerkt, zoals is bedoeld in artikel 33a, eerste lid, van de Msw.
11. De rechtbank stelt voorop dat eiseres op grond van een VVO een mestverwerkingsplicht van 1.310 kg fosfaat heeft overgenomen. Eiseres meent dat zij ruimschoots aan die plicht heeft voldaan door voor 539 kg fosfaat een DPO af te sluiten en voor 1.770 kg fosfaat een VVO. De minister heeft echter terecht onder verwijzing naar artikel 33a, vijfde lid, van de Msw erop gewezen dat wanneer eiseres als landbouwer met een VVO een mestverwerkingsplicht heeft overgenomen, zij op haar beurt verplicht is om de dierlijke meststoffen te verwerken met een VDM met opmerkingencode 61 en/of een DPO. Met laatstgenoemde mestverwerkingsovereenkomsten wordt immers bewerkstelligd, zoals ook volgt uit artikel 1, eerste lid, onderdeel ee, onder 1° en 2°, van de Msw, dat (ook) een verwerker wordt gecontracteerd aan wie de dierlijke meststoffen moeten worden geleverd en die zich ertoe verplicht de dierlijke meststoffen daadwerkelijk te verwerken. Dat kan niet met een VVO. Daarom zijn een VDM met opmerkingencode 61 en een DPO de enige in artikel 33a, vijfde lid, van de Msw genoemde verwerkingsmogelijkheden. Een en ander betekent dat eiseres de in dat artikellid neergelegde verplichting heeft overtreden door (1.310 kg fosfaat minus 539 kg fosfaat =) 771 kg fosfaat slechts te verwerken met een VVO. Op de zitting is ook komen vast te staan dat eiseres niet is nagegaan of de door haar met de VVO overgedragen dierlijke meststoffen (waarvan genoemde 771 kg fosfaat deel uitmaken) daadwerkelijk (door een verwerker) is verwerkt. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat zij slechts een (administratieve) vergissing heeft gemaakt en ruimschoots voldoende fosfaat heeft verwerkt.
12. De rechtbank wijst er verder op dat ‘schuld’ geen bestanddeel vormt van artikel 33a, vijfde lid, van de Msw. Dat betekent dat de minister in beginsel van verwijtbaarheid mag uitgaan. Eiseres heeft op de zitting erop gewezen dat het gaat om complexe regelgeving. De rechtbank is van oordeel dat het adequaat kunnen omgaan met complexe regelgeving niet buiten de invloedssfeer van eiseres ligt. Met deze complexiteit worden alle (agrarische) ondernemers geconfronteerd en van deze ondernemers (en dus ook van eiseres) mag worden verlangd dat zij zich verdiepen in deze complexe materie. Ook kunnen deze ondernemers ervoor kiezen zich te laten bijstaan door een ter zake deskundige, die de ondernemers desgevraagd kan adviseren en bijstaan. Eiseres had ook eventueel op de website van de minister kunnen kijken of telefonisch contact op kunnen nemen om te controleren of de constructie die zij voor ogen had zich wel verdroeg met de wet- en regelgeving die op de agrarische wereld van toepassing is, waaronder de Msw, het Uitvoeringsbesluit Msw en de Uitvoeringsregeling Msw. Van verminderde of het geheel ontbreken van verwijtbaarheid is daarom geen sprake.
13. Gelet op het voorgaande bestaat er geen grond voor het oordeel dat de minister had moeten volstaan met een waarschuwing of een lichter boeteregime had moeten toepassen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de boete onevenredig hoog?
14. Eiseres voert verder aan dat de boete onevenredig hoog is. Zij herhaalt hier dat slechts sprake is van een administratieve vergissing en dat zij (meer dan) voldoende fosfaat heeft verwerkt. Bovendien heeft eiseres een marktconforme prijs voor de verworven VVO’s betaald en is er geen sprake van enig wederrechtelijk verkregen voordeel. Eiseres beroept zich daarbij op een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 15 juli 2016, ECLI:NL:CBB:2016:211. 15. De aan eiseres opgelegde bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie. Artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) brengt mee dat de rechter moet toetsen of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Zoals het CBb eerder heeft overwogen (zie genoemde uitspraak van 15 juli 2016), vormt artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor bij wettelijk voorschrift vastgestelde boetebedragen het kader waarin de op artikel 6 van het EVRM gestoelde evenredigheidstoets wordt voltrokken. Binnen dat kader kan en behoort te worden beoordeeld of de ingevolge artikel 59 van de Msw voorgeschreven boete in het concrete geval evenredig is aan met name de aard en ernst van de geconstateerde overtreding, de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten en, zo nodig, de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De omstandigheden die daarbij een rol kunnen spelen, zijn die omstandigheden waarmee de wetgever niet reeds bij de vaststelling van het boetebedrag rekening heeft gehouden. Al naar gelang de wetgever blijkens de wetsgeschiedenis wel of geen rekening heeft gehouden met bepaalde omstandigheden, zal – vergelijkbaar met een systeem van communicerende vaten – minder of meer ruimte bestaan voor toepassing van de matigingsbevoegdheid op grond van die omstandigheden. Op deze wijze zal in de regel recht kunnen worden gedaan aan de vereiste evenredigheid in het concrete geval tussen de hoogte van de boete en de aard en ernst van de geconstateerde overtreding (zie de uitspraak van het CBb van 3 november 2016, ECLI:NL:CBB:2016:355). 16. Volgens de wetgever is artikel 59 van de Msw een soortgelijke regeling als de artikelen 57 en 58 van de Msw. Die artikelen hebben betrekking op overtreding van gebruikersnormen (zie Kamerstukken II 2011/12, 33 322, nr. 3, p. 59 (MvT)). Dit brengt mee dat de wetgever ook voor overtreding van de mestverwerkingsplicht de hoogte van de tarieven heeft bepaald vanuit het uitgangspunt dat de bestuurlijke boete – wil zij afschrikwekkend zijn – hoger moet zijn dan het eventueel als gevolg van de overtreding genoten economisch voordeel en daarenboven een straffend element moet hebben. De wetgever heeft het tarief van de boete voor zover dit het element van het economisch voordeel betreft in belangrijke mate gebaseerd op de kosten voor mestafzet op de langere afstand, waarbij de wetgever kennelijk met name het oog heeft gehad op veehouderijbedrijven die om aan de gebruiksnormen te voldoen (een deel van) de door hun dieren geproduceerde mest zullen moeten (doen) afvoeren (zie ook de genoemde uitspraken van het CBb).
17. Naar het oordeel van de rechtbank komt aan de stelling van eiseres, die erop neerkomt dat zij met de overtreding geen economisch voordeel heeft genoten, niet de door haar gewenste betekenis toe. Niet in geschil is immers dat eiseres behoort tot de groep bedrijven waar de wetgever bij het vaststellen van het tarief van de boete het oog op heeft gehad, zoals hiervoor onder 16 is geschetst. In de zaak die heeft geleid tot de genoemde uitspraak van 15 juli 2016 behoorde de appellante niet tot die groep bedrijven (zie rechtsoverweging 5.6 van die uitspraak) en heeft het CBb om die reden wel in aanmerking genomen wat het door de appellante genoten economisch voordeel was als gevolg van de overtreding. Daarin verschilt die zaak met deze zaak. Om die reden kan eiseres geen geslaagd beroep doen op die uitspraak. Bovendien heeft eiseres ook niet met stukken inzichtelijk gemaakt dat zij geen economisch voordeel heeft genoten als gevolg van de overtreding.
18. Verder volgt de rechtbank eiseres niet in haar stelling dat slechts sprake is van een administratieve vergissing en dat zij voldoende fosfaat heeft verwerkt. Hiervoor verwijst de rechtbank naar wat zij onder 11 heeft overwogen. De rechtbank ziet (dan ook) in de aard en ernst van de overtreding geen grond voor het oordeel dat de boete onevenredig hoog is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres niet is nagegaan of de hoeveelheid dierlijke meststoffen waarop de overtreding betrekking heeft, daadwerkelijk is verwerkt.
19. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
20. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.