2.4DNB heeft voorts aangevoerd dat [naam 1] en [naam 2] zich niet op het standpunt hebben gesteld dat het Pensioenfonds hedge accounting (saldering) had mogen toepassen, zodat de stukken die betrekking hebben op de totstandkoming van rapport III reeds daarom geen betrekking op hun zaken.
3.1.1Het College stelt voorop dat DNB op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb gehouden is de op de zaak betrekking hebbende stukken aan het College toe te zenden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 mei 2018 de maatstaf voor de toepassing van artikel 8:42 van de Awb verduidelijkt en daartoe, voor zover van belang, overwogen:
“3.4.1. (…) wordt vooropgesteld dat artikel 8:42, lid 1, Awb ertoe strekt dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het in beroep bestreden besluit (…) aan de rechter – en de wederpartij – beschikbaar worden gesteld. De (…) verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door de inspecteur genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan de inspecteur ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden (…).
3.4.2.Verder worden vooropgesteld de uitgangspunten (…) in (…) het arrest van (…) 10 april 2015, (…) ECLI:NL:HR:2015:874, BNB 2015/129 (…). In aanvulling daarop wordt het volgende overwogen: i) Tot de op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb over te leggen stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. (…)
(…)
iii) Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren niet slechts de stukken die de inspecteur heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit. Daartoe behoren in beginsel ook stukken (…) die de inspecteur wel ter beschikking staan of hebben gestaan maar die hij niet heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit. Stukken die de inspecteur wel heeft gebruikt ter onderbouwing van zijn besluit, maar die voor de beoordeling van de zaak door de rechter niet (langer) van belang zijn, behoren niet tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. (…)
iv) Als een stuk passages bevat die op de zaak betrekking hebben, is dit stuk als geheel een op de zaak betrekking hebbend stuk. De verplichting om dit stuk over te leggen, ziet daardoor niet slechts op de voor de beoordeling van de zaak relevante passages.”
3.1.2Rapport III is opgesteld met het oogmerk dit te gebruiken als deskundigeninbreng bij het nemen van de in beroep bestreden besluiten en in de (eventuele) beroepsprocedure(s). Ook na de bijstelling van de opdracht voor rapport III – waarbij de inbreng van [naam 3] werd beperkt tot een theoretische uiteenzetting vanuit accountingregels voor pensioenfondsen over saldering en/of hedgeaccounting en het formuleren van eventuele vragen door DNB en een beoordeling welke informatie voor DNB nodig is om te kunnen beoordelen in hoeverre saldering en/of hedgeaccounting toegepast zou kunnen worden door [het pensioenfonds] – was de opdracht nog steeds gericht op het verschaffen van ‘deskundigen-informatie’ aan DNB ter motivering van de beslissingen op bezwaar. Zoals uit het hiernavolgende zal blijken is deze informatie ook in de motivering van die beslissingen gebruikt.
3.1.3Het College wijst erop dat voor een adequate waardering van de (bewijs)waarde van een rapport dat door externe deskundigen is opgesteld inzicht in (onder meer de invloed die de opdrachtgever heeft uitgeoefend op) de totstandkoming van het rapport van wezenlijk belang is. Stukken die in dit verband zijn gewisseld tussen de opdrachtgever en opdrachtnemer, waaronder eerdere versies van rapporten, dragen bij aan het verkrijgen van zodanig inzicht.
3.1.4Ook als, zoals DNB stelt, B3 en B4 zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad als bedoeld in artikel 11 van de Wob, betekent dat niet dat zij geen op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb kunnen zijn. In artikel 8:29 van de Awb is slechts in die zin een verband gelegd tussen beide wetten dat gewichtige redenen voor de weigering om stukken over te leggen of om de kennisneming daarvan te beperken in ieder geval niet aanwezig zijn voor zover ingevolge de Wob de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in die stukken, in te willigen. Daarmee vormt de plicht op grond van de Wob tot openbaarmaking de ondergrens voor de toepassing van artikel 8:29 van de Awb, maar als de Wob niet dwingt tot openbaarmaking betekent dat geenszins dat de kennisneming van (delen van) die stukken in een rechterlijke procedure aan procespartijen kan worden onthouden.
3.1.5Het College leest in 3.4.1 van het arrest van 4 mei 2018 dat het moet gaan om gegevens die op papier of in elektronische vorm zijn vastgelegd. Dit volgt uit 3.4.3 van dat arrest, waarin de Hoge Raad onder verwijzing naar de strekking van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb oordeelt dat ook in elektronische vorm vastgelegde gegevens moeten worden gerekend tot de stukken in de zin van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb. Het College ziet, anders dan DNB, geen reden waarom stukken met ‘persoonlijke beleidsopvattingen’ per definitie niet tot de stukken als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Awb behoren.
3.2.1B3 en B4 hebben DNB bij haar besluitvorming (ter raadpleging) ter beschikking gestaan. Dat DNB rapport III en B3 en B4 niet heeft gebruikt ter onderbouwing van de beslissingen op bezwaar van [naam 1] en [naam 2] , betekent niet dat deze stukken niet relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de (nog) openstaande geschilpunten in hun procedures. [naam 1] en [naam 2] hebben naar aanleiding van rapport III ter zitting bij de rechtbank gesteld dat, indien [het pensioenfonds] haar jaarrekening op basis van de salderingsmethode zou hebben opgesteld, een reëler beeld zou zijn ontstaan van het beleggen met andere middelen dan de premiegelden (en het daarmee behaalde rendement). [naam 1] en [naam 2] komen in hoger beroep op tegen het oordeel van de rechtbank dat [het pensioenfonds] artikel 116 van de Pw heeft overtreden. [naam 1] en [naam 2] stellen zich op het standpunt dat saldering had kunnen worden toegepast en dat dit relevant is voor het kunnen vaststellen van een overtreding. Saldering laat volgens [naam 1] en [naam 2] ook zien dat [het pensioenfonds] niet is afgeweken van het beleggingsbeleid, zoals kenbaar gemaakt aan DNB in het kader van het verzoek tot inschrijving in het register. Saldering maakt verder inzichtelijk welke risico's [het pensioenfonds] feitelijk liep en in hoeverre kan worden gezegd dat andere dan pensioenactiviteiten werden verricht.
3.2.2Het College zal hierna per stuk beoordelen of het van belang kan zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. Het College stelt daarbij, onder verwijzing naar zijn uitspraak van 9 november 2009 (ECLI:NL:CBB:2009:BK2641), voorop dat in een procedure waarin een belanghebbende opkomt tegen een opgelegde boete deze in staat moet worden gesteld om alles aan te voeren wat hij in het belang van zijn verdediging noodzakelijk acht. Dat betekent dat wanneer een belanghebbende gemotiveerd uiteenzet dat en waarom hij het van belang acht dat bepaalde stukken die zich onder het bereik van de toezichthouder bevinden, die stukken als op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb worden aangemerkt en dus, behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 van de Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, moeten worden overgelegd, ook als deze volgens de toezichthouder geen rol hebben gespeeld in zijn besluitvormingsproces. Niet uit te sluiten valt immers dat uit die stukken feiten of omstandigheden blijken die in het belang zijn van de verdediging van de belanghebbende. Stukken met betrekking tot het Rapport inzake specifiek overeengekomen werkzaamheden ihkv procedure DNB/ [het pensioenfonds] (rapport III)
3.3.1Rapport III ziet op de alternatieve verwerking van beleggingen en schulden in de jaarrekening van [het pensioenfonds] als uitgewerkt in een rapport van de Holland Integrity Group van 17 mei 2017 dat [appellanten] in bezwaar hebben overgelegd. DNB heeft [naam 3] verzocht om een theoretische beschouwing vanuit accountingregels voor pensioenfondsen met betrekking tot saldering en/of hedgeaccounting tegen de achtergrond van dat rapport. De stukken die betrekking hebben op de totstandkoming van rapport III betreffen concepten van het rapport en e-mails daarover die door DNB en [naam 3] zijn gewisseld.
3.3.2Volgens DNB doet een andere balanspresentatie niet af aan het feitelijk gegeven dat [het pensioenfonds] naast de premiegelden nog andere middelen heeft aangetrokken om de aankoop van de benodigde aandelen te financieren en aan het gegeven dat het grootste deel van de baten uit de beleggingsactiviteiten toekwamen aan anderen dan de pensioendeelnemers en [het pensioenfonds] een ondernemersrisico liep. Subsidiair heeft DNB het standpunt ingenomen dat vanwege de feitelijke situatie niet vaststaat dat [het pensioenfonds] een andere methodiek mocht toepassen en dat, zonder dat dit aannemelijk wordt gemaakt, aan het rapport van HIG geen betekenis toe komt.
3.3.3Het College stelt vast dat rapport III betrekking heeft op de onderbouwing van de overtreding en verband houdt met het verweer van DNB ten aanzien van wat [naam 1] en [naam 2] naar voren hebben gebracht over de balanspresentatie op basis van de salderingsmethode. Naar het oordeel van het College heeft ook dat rapport III het karakter van een deskundigenadvies. Aangezien de vraag of sprake is van een overtreding in hoger beroep ter beoordeling voorligt, is niet uitgesloten dat het subsidiaire standpunt van DNB van belang is. Dat standpunt steunt inhoudelijk op de door [naam 3] geleverde theoretische beschouwing vanuit accountingregels voor pensioenfondsen met betrekking tot saldering en/of hedge accounting. Daarmee is rapport III van belang voor de beoordeling van de zaken van [naam 1] en [naam 2] en behoren ook de totstandkomingsstukken van dat rapport tot de op de zaak betrekking hebbende stukken.
3.3.4Dat leidt tot de slotsom dat de stukken B3 op de zaak betrekking hebbende stukken zijn in de zaken van [naam 1] en [naam 2] .
Overeenkomst van opdracht tussen DNB en [naam 3]
3.4.1De als stuk B4 overgelegde ‘overeenkomst van opdracht’ ziet mede op rapport III. Met hetgeen in bijlage 1 van de overeenkomst onder a) en het addendum bij de overeenkomst is vermeld wordt inzicht verkregen in de totstandkoming van dat rapport.
3.4.2Als een stuk passages bevat die op de zaak betrekking hebben, is dit stuk als geheel een op de zaak betrekking hebbend stuk. De verplichting om dit stuk over te leggen, ziet daardoor niet slechts op de voor de beoordeling van de zaak relevante passages.
3.4.3Zoals het College hiervoor heeft overwogen zijn rapport III en stukken die op de totstandkoming van dat rapport betrekking hebben nog steeds van belang voor de beoordeling van de zaken van [naam 1] en [naam 2] (zie 3.3.4). Voor de passages in bijlage 1 onder a) van de overeenkomst geldt hetzelfde als ten aanzien van wat is weergegeven over rapport III. Dit betekent dat alleen bijlage 1 van de overeenkomst en het addendum bij de overeenkomst (geheel) als op de zaken van [naam 1] en [naam 2] betrekking hebbend stuk wordt aangemerkt.
Verzoek beperking van de kennisneming