In deze zaak is in geschil of de dieren geregistreerd op het bedrijf van appellante met UBN 416333 moeten worden aangemerkt als melk- en kalfkoeien of als weide- en zoogkoeien. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft eerder het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 12.467 kg, maar appellante betwist deze kwalificatie. De minister heeft in eerdere besluiten een deel van de dieren als melk- en kalfkoeien aangemerkt, maar het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelt dat de minister onvoldoende heeft aangetoond dat het CRV-overzicht, dat aangeeft dat het gaat om weide- en zoogkoeien, niet volledig is. Het College heeft eerder al geoordeeld dat de minister een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen, waarbij hij moet motiveren hoe hij tot het gemiddeld aantal melk- en kalfkoeien in 2014 is gekomen en of appellante voldoet aan de 5%-drempel voor de knelgevallenregeling. De uitspraak van 21 september 2021 bevestigt dat de minister opnieuw moet beoordelen of de geregistreerde dieren als melk- en kalfkoeien moeten worden gekwalificeerd en of appellante recht heeft op de knelgevallenregeling. Het College heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de minister opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht aan appellante moet worden vergoed en de proceskosten worden vergoed.