In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 september 2020, zaaknummer 19/40, staat de beoordeling van fosfaatrechten voor melk- en kalfkoeien centraal. Appellante, een agrarisch bedrijf in [plaats 1], had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. In het toekenningsbesluit van 10 januari 2018 werd het fosfaatrecht vastgesteld op 1.219 kg, maar dit werd later verlaagd naar 914 kg in het herzieningsbesluit van 14 november 2018. Appellante stelde dat haar koeien onder diercategorie 100 (melk- en kalfkoeien) vallen, terwijl verweerder hen als zoogkoeien (diercategorie 120) beschouwde.
Het College oordeelde dat verweerder niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de koeien van appellante niet onder diercategorie 100 vallen. Appellante had onderbouwd dat haar koeien geregistreerd stonden als melkkoeien en dat zij alle geproduceerde melk aan haar kalveren vervoederde. Verweerder had niet de juiste onderbouwing geleverd voor zijn stelling dat de koeien als zoogkoeien moesten worden aangemerkt. Het College vernietigde zowel het bestreden besluit I als II en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere gebreken in acht genomen moesten worden.
De uitspraak benadrukt het belang van de juiste registratie en onderbouwing bij de vaststelling van fosfaatrechten onder de Meststoffenwet. Het College heeft verweerder opgedragen om het fosfaatrecht opnieuw vast te stellen op basis van de gegevens over de melkproductie in 2015 en de fosfaatruimte van appellante.