In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 januari 2021, zaaknummer 19/335, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een V.O.F. die een gemengd varkens- en melkveebedrijf exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die op 10 januari 2018 het fosfaatrecht van appellante heeft vastgesteld. Appellante betoogt dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het stelsel van fosfaatrechten en dat er sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Tevens voert zij aan dat de knelgevallenregeling niet correct is toegepast, omdat zij te maken heeft gehad met een dierziekte die haar fosfaatproductie heeft beïnvloed.
Het College oordeelt dat het beroep van appellante ongegrond is. Het betoog dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het fosfaatrechtenstelsel faalt, evenals het beroep op de knelgevallenregeling. Het College stelt vast dat appellante niet voldoet aan de voorwaarde dat haar fosfaatrecht op de peildatum van 2 juli 2015 minimaal 5% lager was als gevolg van de dierziekte. Bovendien is het College van mening dat appellante niet kan aantonen dat zij op de peildatum beschikte over de benodigde vergunningen voor haar uitbreidingsplannen. De investeringen die zij heeft gedaan, zijn niet navolgbaar gezien het tijdstip van de investeringen en de afschaffing van het melkquotum. Het College concludeert dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van appellante, en dat er geen sprake is van een individuele en buitensporige last.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor melkveehouders om voorzichtigheid te betrachten bij uitbreidingsplannen, vooral in het licht van de veranderende wetgeving en de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel. Het College verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.