In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een appellant, een biologisch melkveehouder, tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht op basis van de Meststoffenwet (Msw). De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 4.798 kg, wat appellant als onterecht beschouwde, omdat hij meende dat hij meer dieren had dan in de beschikking was opgenomen. Appellant stelde dat het fosfaatrechtenstelsel zijn recht op eigendom aantast en dat hij onevenredig wordt geraakt in vergelijking met andere melkveehouders. Het College oordeelde dat de minister terecht geen ontheffing had verleend en dat er geen strijd was met het evenredigheidsbeginsel. Het College benadrukte dat de appellant zelf verantwoordelijk is voor zijn investeringsbeslissingen en dat de gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel niet als een individuele en buitensporige last kunnen worden aangemerkt. Daarnaast oordeelde het College dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 1.500,-, waarvan € 1.250,- door de minister en € 250,- door de Staat aan de appellant moest worden betaald. De uitspraak bevestigde dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau niet in strijd is met het recht op eigendom en dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van de appellant.