In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 juni 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over boetes die zijn opgelegd door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) aan [naam 1] en [naam 2] wegens vermeende overtredingen van de artikelen 4:9 en 4:10 van de Wet financieel toezicht (Wft). De AFM had vastgesteld dat [naam 1] feitelijk het dagelijks beleid van de financiële onderneming Visie B.V. bepaalde, terwijl hij niet als beleidsbepaler was aangemeld en dus niet was getoetst op geschiktheid en betrouwbaarheid. De AFM concludeerde dat dit een overtreding van de Wft opleverde en legde boetes op van €150.000 aan [naam 1] en €20.000 aan [naam 2].
De rechtbank Rotterdam had in een eerdere uitspraak de beroepen van [naam 1] en [naam 2] gegrond verklaard en de besluiten van de AFM vernietigd, omdat niet was aangetoond dat de artikelen 4:9 en 4:10 van de Wft daadwerkelijk waren overtreden. De AFM ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar het College bevestigde de beslissing van de rechtbank. Het College oordeelde dat de AFM niet voldoende bewijs had geleverd dat [naam 1] niet geschikt was of dat zijn betrouwbaarheid niet buiten twijfel stond. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de boetes niet konden worden gehandhaafd, omdat de grondslag voor de verwijten aan [naam 1] en [naam 2] ontbrak.
De uitspraak benadrukt het belang van de toetsing van de geschiktheid en betrouwbaarheid van beleidsbepalers in de financiële sector en de noodzaak voor toezichthouders om voldoende bewijs te leveren voor het opleggen van sancties. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de AFM ongegrond.