Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2021 in de zaak tussen
[naam 2] , [naam 3], te [plaats 1] en
[naam 4]te [plaats 2] ,
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 25 mei 2021, zaaknummer 19/1902, staat de vaststelling van fosfaatrechten voor melkveehouders centraal. Appellanten, een vennootschap onder firma die een melkveebedrijf exploiteert, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin hun fosfaatrecht is vastgesteld op 4.052 kg. De appellanten betogen dat de minister bij de vaststelling is uitgegaan van een onjuiste melkproductie en dat het fosfaatrechtenstelsel hen een individuele en buitensporige last oplegt. Het College oordeelt dat de minister terecht is uitgegaan van de gecorrigeerde melkproductie in 2015 en dat de appellanten niet hebben aangetoond dat het fosfaatrechtenstelsel hen onevenredig raakt. De appellanten hebben in februari 2015 investeringen gedaan om hun veestapel uit te breiden, maar het College concludeert dat deze beslissingen niet navolgbaar zijn gezien de afschaffing van het melkquotum en de te verwachten maatregelen. De omstandigheid dat de appellanten in juli 2015 te maken kregen met een uitbraak van een dierziekte, wordt niet als voldoende argument gezien om te concluderen dat er sprake is van een individuele en buitensporige last. Het College verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister.