ECLI:NL:CBB:2021:504
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Fosfaatrechtenstelsel en individuele en buitensporige last voor melkveehouders
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 mei 2021, zaaknummer 20/151, werd het beroep van appellanten, een maatschap en twee individuen, tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ongegrond verklaard. De appellanten stelden dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op hen legde, omdat zij investeringen hadden gedaan in hun melkveebedrijf zonder de benodigde vergunningen te hebben verkregen. De minister had eerder het fosfaatrecht van appellanten vastgesteld op 1.727 kg, waarbij een korting van 156,27 kg was toegepast. Appellanten voerden aan dat het stelsel hen dwingt om zich te ontdoen van hun runderen en dat het niet voldoet aan de 'fair balance' toets van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.
Het College oordeelde dat appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel hen een individuele en buitensporige last oplegde. Het College benadrukte dat de investeringsbeslissingen van appellanten, die voorafgingen aan de invoering van het fosfaatrechtenstelsel, risico's met zich meebrachten. Bovendien was het College van mening dat appellanten niet beschikten over de benodigde vergunningen op de peildatum, wat hun situatie verzwakte. De uitspraak verwijst naar eerdere uitspraken van het College die de verenigbaarheid van het fosfaatrechtenstelsel met artikel 1 van het EP bevestigen, en concludeert dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van appellanten. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.