ECLI:NL:CBB:2021:463
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Schadevergoedingsuitspraak
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen fosfaatrechtenvaststelling en startersregeling in de Meststoffenwet
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van fosfaatrechten op basis van de Meststoffenwet. Appellante, een V.O.F. die een melkveebedrijf exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin haar fosfaatrecht werd vastgesteld op 6.665 kg. Appellante stelde dat zij recht had op de startersregeling, omdat zij in 2014 een nieuw melkveebedrijf was gestart. Het College oordeelde echter dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van de startersregeling, aangezien zij op de betreffende locatie al eerder een melkveebedrijf had geëxploiteerd. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep op de startersregeling faalde.
Daarnaast werd de vraag behandeld of de fosfaatrechtenvaststelling in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het College oordeelde dat er geen sprake was van een individuele en buitensporige last voor appellante, omdat zij niet had aangetoond dat zij op de peildatum beschikte over alle benodigde vergunningen. De investeringen die appellante had gedaan, werden niet als bedrijfseconomisch noodzakelijk beschouwd, en de beslissing tot uitbreiding van haar bedrijf werd als niet navolgbaar beoordeeld.
Wel werd vastgesteld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM was overschreden, wat leidde tot een toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 1.500,- aan appellante. Het College verklaarde het beroep ongegrond, maar kende wel schadevergoeding toe en veroordeelde de minister in de proceskosten van appellante.