In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveebedrijf en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het melkveebedrijf, appellant, had beroep ingesteld tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht, dat door de minister was vastgesteld op 17.852 kg. Appellant stelde dat deze vaststelling leidde tot een individuele en buitensporige last, omdat hij investeringen had gedaan voor een uitbreiding van zijn bedrijf die niet meer kon doorgaan door het fosfaatrechtenstelsel. Het College oordeelde dat, hoewel appellant financieel geraakt werd door het fosfaatrechtenstelsel, dit niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van een individuele en buitensporige last. Het College stelde vast dat de minister bij de vaststelling van het fosfaatrecht van een verkeerd dieraantal was uitgegaan en herstelde dit door het fosfaatrecht vast te stellen op 17.888 kg. Daarnaast werd appellant schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, waarbij het College oordeelde dat de behandeling van het bezwaar en beroep meer dan de toegestane tijd had geduurd. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 1.500,-, waarvan € 1.393,- voor de verweerder en € 107,- voor de Staat. De proceskosten werden vastgesteld op € 1.602,-.