In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in het beroep van een melkveebedrijf tegen het fosfaatrechtenstelsel. Appellante, die in 2013 en 2014 investeringen heeft gedaan in de uitbreiding van haar bedrijf, stelt dat deze investeringen niet navolgbaar waren gezien de invoering van het fosfaatrechtenstelsel. Het College oordeelt dat de investeringen van appellante niet zijn gedaan uit een bedrijfseconomische noodzaak, maar eerder uit een ondernemersrisico. De gezondheidsproblemen van de vader van appellante, die leidde tot een terugval in inkomsten, vormen geen reden om de investeringen als noodzakelijk te beschouwen. Het College concludeert dat er geen sprake is van een schending van het recht op eigendom door het fosfaatrechtenstelsel.
Daarnaast heeft het College vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden. Appellante heeft recht op schadevergoeding van € 1.000,- vanwege deze overschrijding. De uitspraak benadrukt dat de omstandigheden van appellante moeilijk zijn, maar dat deze niet buiten haar ondernemersrisico vallen. Het College verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van appellante af, behalve de schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn.