Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 maart 2021 in de zaak tussen
[naam 2], appellant en
[naam 3], appellante, te [plaats] , tezamen te noemen appellanten
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 maart 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en een vennootschap onder firma die een melkveehouderij exploiteert. De appellanten, die hun fosfaatrecht vastgesteld zagen op 3.571 kg, stelden dat hun fosfaatrecht ten onrechte niet 5% lager was vastgesteld als gevolg van bouwwerkzaamheden. Ze voerden aan dat zij in een knelgeval verkeerden en dat de lange duur van het vergunningentraject hen had belemmerd in hun uitbreidingsplannen. Het College oordeelde dat de appellanten niet aannemelijk hadden gemaakt dat de vastgestelde hoeveelheid fosfaatrecht niet correct was en dat er geen sprake was van een individuele en buitensporige last. De investeringsbeslissingen van de appellanten werden als niet navolgbaar beschouwd, mede gezien het tijdstip van de beslissingen en de bekendheid met de aanstaande afschaffing van het melkquotum. Het College concludeerde dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wogen dan de belangen van de appellanten, en verklaarde het beroep ongegrond.