1.2Het recht op eigendom is neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het verzekert het recht op het ongestoord genot van eigendom, maar tast op geen enkele wijze het recht aan dat een Staat heeft om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk oordeelt om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang.
2. Appellant exploiteert in de vorm van een eenmanszaak een melkvee- en schaaphouderij in [plaats] onder de naam [naam 2] . [naam 3] (de zoon) was in loondienst fulltime werkzaam voor appellant. In 2012 is appellant met het oog op de toetreding van de zoon begonnen met plannen voor de uitbreiding van zijn bedrijf. Op 20 juli 2012 heeft appellant een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw-vergunning) gekregen voor het houden van 343 melkkoeien en 229 stuks jongvee. Op 23 maart 2013 heeft de zoon een bedrijfsongeval gehad met een shovel, waarbij hij zijn linkerhand en pols heeft verbrijzeld. Hij kon daardoor niet meer de dagelijkse werkzaamheden op het bedrijf uitvoeren, waaronder het tweemaal daags melken van de koeien, het insemineren, het bekappen van de klauwen en inkuilen van diverse gewassen. Na het ongeval kon hij evenmin actief deelnemen aan het onderhoud en de verbouwingen van de bedrijfspanden. Appellant heeft gedurende de revalidatie van de zoon een gedeelte van zijn veestapel moeten verkopen en de dagelijkse werkzaamheden van de zoon moeten uitbesteden. Appellant hield op 23 maart 2013 172 melk- en kalfkoeien en 143 stuks jongvee op zijn bedrijf. In 2014 zijn de plannen voor de uitbreiding weer opgepakt. Op 2 juli 2015 waren 206 melk- en kalfkoeien en 166 stuks jongvee op het bedrijf aanwezig. In 2018 heeft appellant meer dan 2.600 kg fosfaatrecht gekocht en 450 kg verkocht.
3. Verweerder heeft het fosfaatrecht van appellant vastgesteld op 11.307 kg. Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Verweerder heeft een korting toegepast van 1.023,34 kg. In het bestreden besluit heeft verweerder de melding bijzondere omstandigheden afgewezen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarde dat het aantal fosfaatrechten door de bijzondere omstandigheden op de peildatum minimaal 5% lager was, dan zonder deze omstandigheden het geval zou zijn geweest. Verweerder heeft de bezwaren ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft aangevoerd dat het fosfaatrechtenstelsel het ongestoord genot van zijn eigendom aantast. Het stelsel kan de ‘fair balance’ toets niet doorstaan, omdat dit ten tijde van de eerste investeringen nog niet voorzienbaar was. Verder is er in zijn geval sprake van een individuele en buitensporige last. Appellant heeft sinds 2012 geïnvesteerd in de uitbreiding van zijn bedrijf. Doordat zijn zoon, die fulltime op het bedrijf werkzaam was, op
23 maart 2013 een bedrijfsongeval kreeg en ernstig letsel opliep, moesten de uitbreidingsplannen tijdelijk on hold worden gezet. Toen de uitbreiding in 2014 werd hervat kon appellant niet meer terug. Bedrijfsuitbreiding was bedrijfseconomisch noodzakelijk om de na het ongeval gestagneerde bedrijfsvoering weer op orde te krijgen. De gedane investeringen moesten worden ingevuld.
5. Verweerder acht het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd met het in artikel 1 van het EP neergelegde recht op eigendom. Hij heeft de achtergrond van het fosfaatrechtenstelsel uiteengezet en gewezen op de uitspraken van het College die hierover al zijn gedaan. Verder betwist verweerder dat op appellant een individuele en buitensporige last rust, omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden. Het bedrijf van appellant is daarmee niet individueel afwijkend van andere bedrijven die in het zicht van het aflopen van het melkquotum per april 2015 zijn gaan uitbreiden. Volgens verweerder is evenmin gebleken van een bedrijfseconomische noodzaak om te groeien naar 343 melk- en kalfkoeien en 229 stuks jongvee. Verweerder is van oordeel dat de beslissingen van appellant om uit te breiden en die uitbreiding door te zetten, niet navolgbaar zijn. Appellant heeft op meerdere momenten in het bouwproces 2013-2015 zijn plannen kunnen heroverwegen of aanpassen. In deze tijd werd het immers steeds duidelijker dat - na afschaffing van het melkquotum - nadere
productiebeperkende maatregelen zouden volgen. Appellant is echter blijven vasthouden aan de geplande groei. Vergeefse investeringen dienen dan ook voor zijn rekening te komen. Dat de beslissing om uit te breiden mede is ingegeven om toetreding van de zoon tot het bedrijf en uiteindelijk diens overname van het bedrijf mogelijk te maken, is eveneens een ondernemerskeuze die voor rekening en risico van appellant moet blijven. Hetzelfde geldt volgens verweerder voor de keuze om de uitbreiding van het aantal te houden stuks vee vanuit eigen aanwas te realiseren.